Ik ben pas naar Museum de Pont geweest. In Tilburg. Wie er nog niet was moet er absoluut heen, want het is een prachtig museum. Een gebouw dat je gelukkig maakt, zoals het Musee d’Orsay in Parijs je gelukkig kan maken, of Kröller Müller op de Veluwe. Of het Mirómuseum in Barcelona.
In die gebouwen heerst de bezige sereniteit van mensen die kijken en nadenken over wat ze zien. Mindfullness op zijn best en in de beste gevallen is wat er in die dwaalzalen staat of aan de muur hangt ook nog uiterst aangenaam om te zien. Zelfs als het verontrustend is. Wil je weten wat er precies hangt, en vooral: wat je ervan moet vinden, gaat het mis. In museum de Pont in Tilburg ging het dus mis.
Sommigen onder u zullen bij mijn vorige zin de wenkbrauwen hebben gefronst. Zei ik daar: ‘Wil je weten wat je ervan moet vinden’? Ja. Ik zei: ‘Wil je weten wat je ervan moet vinden.’ Die zin vinden veel van mijn kennissen in de kunstwereld onzegbaar. Wanneer je kunst tentoonstelt ga je mensen niet vertellen wat ze ervan moeten vinden. Dat is bevoogdend en daarmee stel je je heel arrogant op tussen de kunstenaar en zijn publiek. De kijker is mans genoeg om zelf te bepalen wat hij van iets moet vinden. Sterker nog: om die beleving is het hele museum opgezet. En trouwens: je hoeft helemaal niets te vinden, zolang je maar indrukken opdoet. Zegt het museum. Onderga de kunst. Zegt de ingevoerde, die ooit ook begonnen is als naar duiding zoekende beginneling.
Velen hebben zich al druk gemaakt om het bordje ‘Zonder Titel’, ergens aan een muur in de buurt van het kunstwerk. ‘Zonder Titel’ is een titel op zich geworden in de kunst van de twintigste eeuw. Een kunstenaar schept vorm, kleur, compositie en wil daar verder geen naam op zetten. Dat is een goed recht van de kunstenaar. In het ideale geval loopt een kijker langs het kunstwerk, merkt het op en krijgt er een gevoel bij. Worden er een paar nieuwe verbindingen gelegd tussen neuronen die tien jaar later leiden tot een briljante opmerking op een feestje waardoor de kiem wordt gelegd voor een desastreus huwelijk waaruit een briljante componist geboren wordt die op zijn negende helaas onder een auto komt en sterft.
Het ergerlijke aan dat ‘Zonder Titel’ is niet het feit dat niemand er een titel aan wil geven, maar het feit dat het er op een kaartje bij staat: Zonder Titel, acrylverf op karton, 1975. Toch een titel, dus, want waarom moet die informatie er dan wel bij? Zonder titel is zonder titel, zou je zeggen. Dat briefje hangt er voor de bezoeker op zoek naar duiding en biedt de bezoeker op zoek naar duiding niets. Dat leidt tot irritatie en frustratie en uiteindelijk tot Halbe Zijlstra.
In Tilburg was er dus iets anders aan de hand. Howard Hodgkin, wiens werk er werd getoond, heeft aan al zijn werk titels gegeven. En niet zulke kleintjes ook. Joekels van titels, ontleend aan Amerikaanse of Engelse volksliedjes, of gewoon een tijd en een plaats. Maar, zei de tentoonsteller in het begeleidende boekje: die titels slaan eigenlijk nergens op. Ze zijn een extra gedachte bij het werk, die u mee mag laten wegen in uw gedachten over het werk. Ze zeggen niets, maar zijn veelzeggend, mystificeerde het museum verder. Daarom stonden die titels ook heel klein op briefjes an de muur in de buurt van de vaak megagrote schilderijen.
Zoiets leidt dus tot irritatie en frustratie en uiteindelijk tot Halbe Zijlstra.
Howard Hodgkin schilderde grote doeken en gaf daar grote titels aan. Waarom die titels niet ook groot bij die doeken? Stel je voor dat je bij de schilder in zijn atelier bent op het moment van maken. Dan fluistert hij die titel niet voor zich uit net als je op de wc zit, maar vertelt hij hem aan je, terwijl je kijkt. Die ervaring wil ik als kijker in een museum ook hebben. Daar wil ik geen briefje met slecht geschreven uitleg en een in puntgrootte 12 geprinte titel. Daarmee gaat het museum namelijk tussen mij en de kunstenaar in staan, en ik ging nou juist ook naar het museum voor een ervaring van geestelijke of spirituele nabijheid tussen mij en die kunstenaar.
Het museum, of laat ik maar zeggen, de musea, staan niet alleen in hun weigering om de argeloze bezoeker echt ter wille te zijn. Zij worden daarin bijgestaan door een heel leger dramaturgen, muziekwetenschappers en nieuwe media-mensen die van het kennisverschil tussen henzelf en de toeschouwer leven. Zij zouden iedere dag moeten werken om dat kennisverschil te overbruggen, maar dat doen ze dus niet, geholpen door PR-medewerkers die niet dom willen lijken. En ik deel dus ook een forse bekeuring uit aan mijn collega’s, de kunstjournalisten, die hun streven naar erkenning precies op de verkeerde doelgroep richten, namelijk de sector waarover zij aan hun lezers en kijkers moeten vertellen. Zeker de freelancers zijn kwetsbaar. Zij hebben even weinig contact met de lezer, maar moeten ook nog eens iedere dag overleven in een kunstvijandig milieu, namelijk de krant of de omroep. Het is dus logisch dat zij steun zoeken bij de enige mensen die wel wat om hun werk geven, en dat zijn dus de brengers en verkopers van kunst.
Dit gaat allemaal ten koste van de duiding. De argeloze bezoeker weet niet meer wat hij moet vinden, en wordt zelfs dom gevonden als hij daarnaar vraagt. ‘Je weet toch zelf wel wat je ervan moet vinden?’, is het antwoord in het beste geval, en daarmee is de vrager gediskwalificeerd.
Dat leidt tot irritatie en frustratie en uiteindelijk tot Halbe Zijlstra.
Laat iedereen alsjeblieft weer zijn best gaan doen om domme vragen te stellen en die ook even liefdevol te beantwoorden. Ik heb een Cultureel Persbureau opgericht om dat weer voor elkaar te krijgen. Laten we de harde buitenwereld nu niet buitensluiten en ons terugtrekken in de negentiende-eeuwse salons met onze geldschieters, maar laten we gaan uitleggen wat we doen. We mogen in Nederland inmiddels alles zeggen wat willen. Laten we nu een klimaat scheppen waarin we ook alles mogen vragen.
Eén reactie op “We mogen alles zeggen wat willen. Laten we nu een klimaat scheppen waarin we ook alles mogen vragen.”
[…] Mijn eerdere verhaal, gehouden voor de danswereld, zie ik onverwacht gereflecteerd in een radiopraatje van Alain de Botton op 28 januari. Hoerwel hij nog wel een stukje verder gaat. Hij stelt dat musea de kunst moeten brengen vanuit een duidelijke bekeerdrang, zoals de kerken hun kunst presenteren om beginselen van het christelijke geloof aan de mensen bij te brengen. […]