‘Is dat nou moeilijk, huilen op commando?’. En dat dan aan een actrice gevraagd.
Eigenlijk altijd als Halina Reijn in een nieuws- of cultuurprogramma verschijnt, stelt Matthijs van Nieuwkerk, Joost Karhof, Jellie Brouwer of Jeroen Pauw hem. Omdat dat de essentie van het acteren is, volgens de redacties die zo’n vraag bedenken.
Huilen zien we kennelijk als iets dat niet kunstmatig op te roepen is, tenzij met veel moeite en kunstmatige middelen. Het vermogen om op commando te huilen is dus een teken van talent. Of er is een hardnekkige overtuiging dat iemand die huilt alle zelfbeheersing kwijt is, en emotioneel tijdelijk invalide is. Dus dat acteurs een speciaal soort kunde hebben om ondanks, of dankzij die handicap nog een tekst uit het hoofd te leren.
Paul Witteman vraagt nooit aan een dirigent of hij nog wel maat kan houden als hij opgewonden raakt van zijn eigen muziek. Van muzikanten verwachten we dat ze óf perfecte performers zijn, of dat hun emoties hoe dan ook niets kunstmatigs hebben, maar dat de muziek hen in staat stelt controle te houden. Dat mensen menen wat ze zingen, zelfs als ze Jan Smit heten.
(Dat beeldend kunstenaars geesteszieke knoeipotten zijn, is in de journalistiek zo ingeburgerd, dat ze niet eens meer worden uitgenodigd. Een blik op Jasper Krabbé volstaat.)
Toch wordt aan een bepaalde groep kunstenaars nooit gevraagd hoe ze op commando al die emoties kunnen laten zien: van politici neemt men voetstoots aan dat hun emoties een teken van menselijke zwakte en dus verkiesbaarheid zijn, mits met mate toegepast.
Hoe slecht ook uitgevoerd.