Voor iedereen die in het theater actief is, als journalist, ontwerper, pr-mens of acteur, is er altijd één voorstelling die bepalend was voor de keuze om het vak in te gaan. De ultieme voorstelling, het vonkstuk. Voor mij was dat de Misanthrope, een Molière-voorstelling in het Duits, gemaakt voor het Hamburgse Thalia Theater door de toen net in het Westen geïmporteerde regisseur Jürgen Gosch. Met deze voorstelling, die ik van minuut tot minuut heb geanalyseerd, waarvan ik iedere grap en dramatische wending minutieus heb geanalyseerd, begon mijn liefde voor theater pas echt.
Het decor bestond uit een trap die helemaal vanuit de orkestbak onder de eerste publieksrijen doorliep tot ver in de toneeltoren, en die daarbij ook nog eens steeds steiler werd. En op die trap streed de Mensenhater voor zijn idealen en voor zijn liefde voor de door en door corrupte Celimene.
Sindsdien nooit een helderder voorstelling gezien. Van wat voor stuk dan ook. En dat meen ik eerlijk. En ik zag hem nog niet eens live, maar op een U-Matic tape, in de studio van het Utrechtse Instituut voor Theaterwetenschap in 1983.
Jürgen Gosch maakte mensen gek. Of het nu de Wagnermaffia was die zijn babydoll-kledingidee bij de dikkezangers-Tristan en Isolde van de Nederlandse Opera in 1987 weghoonde, of de Toneelgroep Amsterdam-actrices die bij zijn Bakchanten stapeldol werden van zijn zwijgzame optreden en daardoor exact de toon raakten die de door roes en waanzin getroffen vrouwen van Thebe in dat stuk nodig hadden.
En nu is hij dood. Stiekem denk ik dat er geen belangrijker regisseur is geweest in het West-Europese theater dan Jürgen Gosch.