Er is veel gebeurd in de afgelopen maanden, maar ook veel niet. En ik hoop met ingang van vandaag de hoeveelheid ‘niet gebeurde’ dingen te verkleinen ten gunste van de ‘wel gebeurde’ dingen. Er staat dus veel te gebeuren.
De dagbladenmarkt is in aan het storten. Amerika gaat ons voor: daar is de zaak, ondanks behoud van abonnees en groei in internethits, volledig met de grond gelijk. Reden is dat hun verdienmodellen internet nog steeds meerekenen als een zoveelste betaald distributiekanaal. En dat is het dus niet. Althans niet in de traditionele zin. Geheel buiten hun eigen medeweten om, maar wel dankzij hun eigen behoudzuchtige inspanningen, is het nieuws op internet gratis geworden. Daar zal niemand meer iets aan kunnen veranderen. De krantenuitgevers die dat niet inzien, en dat zijn ze hier allemaal, zijn gedoemd, al zullen ze het nog een tijdje op oude abonnees uitzingen.
Mooi voorbeeld van hun niet snappen waar het om gaat is Twitter. Dit medium, al twee jaar oud, brengt liefhebbers van nieuws, roddel en het ‘erbij zijn’ alles wat hun hartje begeert. Bij de rampen en bijnarampen in Bombay, Schiphol of New York is de twittergemeenschap te vergelijken met willekeurige omstanders van een brand of ongeluk of supporters bij een spannende wedstrijd. Ze wisselen nieuwtjes uit, roepen ‘oo’ en ‘aa’ en geven door wat ze op hun radio of telefoon horen. Soms hebben ze zelf nieuws. Wat doen de oude kranten nu? Na wat eerste schampere reacties besluiten ze nu redacteuren ‘op’ twitter te zetten. Deze duurbetaalde krachten gaan in de tijd van de baas Twitter ‘volgen’. Om te kijken of er nieuws is. Met die passieve houding maken ze een dure vergissing. Immers, als er nieuws is, is dat vaak wel het eerste op Twitter, maar als krant heb je daar niet zoveel aan, omdat je business niet zo werkt. Je kunt hoogstens ’s avonds of de volgende dag herhalen wat op Twitter, en daarmee ook op andere webfora, als is uitgemolken.
Het moet dus anders.
Kranten zouden Twitter niet moeten volgen. Ze moeten zorgen dat Twitter hén volgt. Simpel genoeg. Heb je als krantenjournalist nieuws, zet je het gelijk op Twitter. En dat betekent dus dat je als krant elke verslaggever op Twitter aansluit. Om nieuws te maken. Je krijgt vanzelf ‘followers’ bij de duizenden.
Je wordt populair, je wordt gezaghebbend, mensen gaan je in de gaten houden. En kopen misschien, ooit, wel eens een krantje om de precieze achtergronden nog eens rustig na te lezen. Maar dat is niet eens je hoofddoel. Je hoofddoel is: Wollekies verdienen. De term heb ik afgeleid van het Amerikaanse Whuffies. Is daar al een breed gedragen begrip. Uitleg erover kun je vinden in een nogal lang uitgevallen powerpointpresentatie:
http://www.slideshare.net/missrogue/making-whuffie-1148281 .
Wollekies zijn dus die ongrijpbare, maar in het internettijdperk o, zo belangrijke valuta van reputatie, respect en geloofwaardigheid.
Die Wollekies kun je op ieder gewenst moment omzetten in klinkende munt door ‘harde’ producten te verkopen waarvoor mensen vanzelfsprekend betalen: goed verzorgde uitgaven met achtergronden en duiding, bijvoorbeeld. En Wollekies kosten dus niet eens zoveel arbeidstijd of -inzet. Zie wat The Guardian in Engeland ermee doet: www.guardian.co.uk
Dit model gaat voor het Cultureel Persbureau ook op. Wat wij uiteindelijk zullen verkopen, en waarmee we uiteindelijk wat van de subsidies of sponsoring zullen terugverdienen, is duiding en expertise. Dat zijn relatief harde producten waar mensen graag voor betalen. Als we tenminste bekend staan als club waar je waar voor je geld krijgt. Maar dat respect, die reputatie en die geloofwaardigheid moeten we wel verdienen.
Kortom: we moeten Wollekies verdienen door een belangrijk deel van onze ‘kwaliteitsproducten’ gratis weg te geven. Die Wollekies gaan we al verdienen wanneer de website draait en direct gelinkt gaat worden aan die van het Nederlands Uitburo en het TIN. Ik kan alleen niet wachten tot dat allemaal in het volgende seizoen van start gaat. Bij wijze van experiment, en bij het nog ontbreken van een website, wil ik het eerst maar eens via Twitter gaan doen.
Daarom is er een Twitteraccount aangemaakt voor het Cultureel Persbureau: twitter.com/cultuurpers . We gaan die account gebruiken om minstens één keer per dag een relevant cultureel nieuwsfeit te melden. Of een aforisme van de dag. We worden geen doorgeefluik van persberichten, natuurlijk, want we zijn allemaal journalist genoeg om kaf van koren te scheiden. Op die manier kunnen we langzaam een trouwe groep van volgers opbouwen. Twitter groeit. Het wordt nu nog vooral bevolkt door ‘early adopters’, maar het gaat heel snel. Zo bouwen we ‘street cred’ op, waarmee we bij de lancering van de website uiteindelijk al een heel aardige bodem onder onze organisatie hebben.