Keuze: Het NCA wil met het Amateur Theater Circuit bijzondere en belangwekkende ontwikkelingen volgen in het amateurtheater.


De keuze

Inleiding

Het NCA wil met het Amateur Theater Circuit bijzondere en belangwekkende ontwikkelingen volgen in het amateurtheater. Daarnaast is in 1994 de wens uitgesproken om het Circuit-aanbod, naast toneel, te verbreden naar de disciplines muziektheater, mime en poppenspel. In het vorige hoofdstuk bleek, dat de aanmeldingen vooral komen van toneelgezelschappen. Bovendien bleek het repertoire voor het grootste deel te bestaan uit stukken van het psychologisch-realistische wereldrepertoire. Mime en poppenspel ontbreken vrijwel volledig.

Met een dergelijk aanbod is het moeilijk om het Circuit, waarin gemiddeld 12 voorstellingen per seizoen op tournee gaan, te vullen met producties uit alle theaterdisciplines. Omdat het kwaliteitscriterium nog altijd een belangrijke rol speelt kan niet worden verondersteld, dat het percentage kwalitatief goede voorstellingen bij mime en poppenspel veel hoger is, dan bij toneel.

Circuitcoördinator Marie-Noël de Boer en scenograaf Dan Rapaport, die beiden het grootste aantal selectiebezoeken aflegden, stellen, dat vooral het kwaliteitscriterium in de Circuit-selectie al voor grote problemen zorgt:

  • “In 95% van de gevallen voldoet een voorstelling al niet aan de basiseisen die je aan een Circuit-voorstelling mag stellen: dat de acteurs op het toneel enigszins weten wat ze daar staan te doen. Op de selectievergaderingen komen we meestal niet eens toe aan een inhoudelijke discussie over de verdere criteria als eigenzinnigheid of coherentie, laat staan een streven naar meer voorstellingen van mime- of poppenspelproducties in het Circuit. Het aanbod is er gewoon niet naar.”
  • Het mag een wonder heten dat in de loop van de vijf onderzochte seizoenen 67 van de 486 voorstellingen voor het Circuit zijn geselecteerd. Het blijkt daarbij vooral te gaan om producties “waarbij een bijzondere chemie tussen spelers, regisseur en publiek tot stand is gekomen”. Toevalstreffers dus, en bovendien onderhevig aan conjunctuur: het ene seizoen levert meer van dergelijke voorstellingen op, dan het andere.

    Dit beeld wordt bevestigd door de opbouw van het Circuit-aanbod. Hierin is sprake van een grote versnippering. Dat wordt vooral duidelijk bij de groepen die zich het meest aanmeldden. In het overzicht van die meest ambitieuze groepen zijn de selectiegegevens toegevoegd. Daarmee ontstaat het beeld van tabel 4. De traditionele verenigingen en stichtingen met vaste spelerskern scoren slecht.

    Gezelschap Plaats aangemeld geselecteerd succes
    Het Witte Vuur Nijmegen 6 4 67%
    Toetssteen Amsterdam 9 4 44%
    Soufflee Groningen 5 2 40%
    Stichting Lens Wageningen 11 3 27%
    GMT Bussum 9 1 11%
    Parnassos Utrecht 10 1 10%
    Ars Hilversum 10 1 10%
    De Engelenbak Amsterdam 5 0 0%
    Dosto Amsterdam 5 0 0%
    Torenspelers Tilburg 6 0 0%
    Europa Amsterdam 7 0 0%
    Het Gezelschap Hoorn 7 0 0%

    Een viertal groepen slaagde er vaker in om die speciale chemie te bereiken. Dit blijken allemaal groepen waarbij regisseurs en spelers nauw met elkaar verbonden zijn. Enerzijds kan dat, doordat het gaat om een kleine groep bevriende makers, anderzijds omdat de regisseur de spelers in audities heeft geselecteerd. Bij de andere groepen, vaak gezelschappen die vrijwel allemaal met wisselende regisseurs werken, komt die chemie maar bij uitzondering tot stand. Het beschikken over een bestand van ambitieuze amateurspelers en het hanteren van een inhoudelijk repertoirebeleid is voor de ambitieuze verenigingen en stichtingen dus niet een garantie voor kwaliteit, althans in de ogen van de selecteurs van het NCA.

    Ambitie en pretentie

    Overigens kunnen de slecht scorende amateurgezelschappen niet direct worden beticht van pretenties. Voor Ars, het GMT en Dosto geldt, dat zij lang niet alle voorstellingen zelf hebben aangemeld. Zij werden gevolgd door het NCA en getipt door Theater De Engelenbak. Europa en Parnassos meldden vrijwel alles aan, ook als zij zelf al minder overtuigd waren van de kwaliteit of Circuit-waardigheid van hun producties. Van een structureel meningsverschil of conflict met de Circuit-organisatie over de selectiecriteria is bij deze groepen geen sprake, hoewel teleurstelling over wel aangemelde, maar niet geselecteerde voorstellingen natuurlijk wel aanwezig is.

    Lokaal succes

    Deze teleurstelling is groter, naarmate een groep op andere terreinen wel succesvol is gebleken. Zeker in de tijd dat er nog geen selectierapporten werden geschreven was er veel onbegrip over de redenen waarom een toch succesvolle voorstelling voor het Circuit werd afgewezen. Het gaat dan meestal om groepen, die in het regionale of lokale aanbod van amateurgezelschappen een bijzondere plaats innemen door hun speciale benadering en repertoirekeus.

    De afwijzingen voor het Circuit van voorstellingen die wel lokaal of door De Engelenbak als “goed” werden beoordeeld, leiden bij dit soort groepen tot onduidelijkheid over wat het NCA nu eigenlijk met het Circuit wil. Kennelijk houdt het NCA er een eigen visie op na, die sterk afwijkt van wat de lokale deskundigen vinden.

    Landelijk succes

    Een bijzondere positie in het regionale aanbod van amateurvoorstellingen leidt niet vanzelfsprekend tot selectie voor het Circuit. Daarvoor is meer nodig: een voorstelling moet aantrekkelijk zijn voor een publiek dat de specifieke omstandigheden in de eigen regio niet kent, en een voorstelling bekijkt op zijn individuele kwaliteiten. Bij de succesvollere ambitieuze groepen blijkt ook niet elke voorstelling zonder meer Circuit-waardig: vooral Toetssteen en Stichting Lens zagen veel producties afgewezen worden door het NCA.

    Groepen

    Dat de speciale chemie, die een voorstelling aantrekkelijk maakt voor een vreemd publiek, vaak te maken heeft met een speciale combinatie van regisseur en spelers, wordt nog duidelijker wanneer wordt gekeken naar groepen, die alles wat zij aanmeldden ook in het Circuit konden spelen (tabel 5).

    De 100%-scores komen allemaal van kleine stichtingen met een kleine spelerskern en een vaste regisseur. Ook het Alkmaarse Vestijn valt onder die categorie. STAAT en Toneelgroep Hilversum werken meer op ad hoc-basis. Per productie worden spelers gezocht uit een meer of minder vast bestand van kandidaten, waarbij de regisseur een belangrijke stem heeft in de uiteindelijke keuze.

    De helft van deze groepen bestaat niet meer. De regisseur van Artists (Poppe Boonstra) volgt inmiddels een professionele theateropleiding in Brussel. De acteurs zijn voor een deel verhuisd naar het eveneens naar een professionele status lonkende gezelschap “de Dorst”. De Noordhollandse PTA Jos van Dijk was in de twee geselecteerde producties van Vestijn de regisseur. Na een minder succesvolle periode, waarin met andere regisseurs werd gewerkt, viel de groep uit elkaar. Vestijn had veel spelers van buiten de stad en die hadden uiteindelijk geen tijd en energie meer om veel te reizen voor repetities en voorstellingen: zij zijn inmiddels uitgevlogen naar andere gezelschappen in de regio.

    Het Magazijn uit Amsterdam maakte twee producties in samenwerking met het Amsterdamse Ostadetheater. In beide gevallen was de regie in handen van Eva Bauknecht.

    Regisseurs

    De chemie tussen regie en spelers komt vaak toevallig tot stand. Hoewel een goede chemische reactie altijd minstens twee partijen nodig heeft, ligt de verantwoordelijkheid daarvoor grotendeels bij de regisseurs. Dat blijkt al bij de top van veel geselecteerde gezelschappen, maar wordt nog duidelijker, wanneer de regisseurs worden gevolgd, die bij verschillende gezelschappen hebben gewerkt.

    In het overzicht van tabel 6 zijn de gegevens opgenomen van de regisseurs die vier maal of vaker in het aanbod voorkomen. Jos van Dijk, de PTA van Noord-Holland, meldde zich het meest van alle regisseurs aan en werd, behalve met Vestijn, ook geselecteerd met een voorstelling van Studio Noordholland, de door hem opgerichte opvolger van Vestijn.

    Eva Bauknecht werd tot nu toe alle keren dat een regie van haar werd aangemeld ook geselecteerd. In alle gevallen ging het om ad hoc-gezelschappen, waarbij haar invloed op selectie van spelers en teksten doorslaggevend was. Dit blijkt een belangrijke factor in het succes van regisseurs. Dit wordt ook duidelijk gemaakt in het verhaal van Marcia Hexspoor. Slechts één maal is een productie onder haar regie geselecteerd, en dat was in het laatste seizoen de voorstelling Tergend Langzaam Wakker Worden van Adelheid Roosen en George Groot. Deze productie maakte zij voor het eerst met een eigen groep, Theaterplatform Sporen. Zij heeft deze productiekern opgericht, omdat het werken bij amateurverenigingen haar niet de artistieke bevrediging gaf waar ze naar zocht. In Skript verwoordt zij deze stap als volgt:

  • “Ik liep vast in het regisseren voor verenigingen. Ik heb echt alles geregisseerd, van klassiek drama tot en met onderbroekenlol. Prachtig, maar je moet continu concessies doen en bijvoorbeeld met mensen werken die niet geschikt zijn voor hun rol. En in artistiek opzicht wil zo’n groep vaak iets anders dan ik in mijn hoofd heb. Daarnaast had ik er genoeg van om een stuk te regisseren dat maar drie of vier keer wordt uitgevoerd: zonde van de tijd. […] Ik kan nu [na oprichting van Sporen, WS] werken op mijn manier, eindelijk doen wat ik wil.”
  • Alleen “het werken op de eigen manier” is echter nog geen garantie voor succes in de Circuit-selectie. Maurits Broekema, Stefan Jung en Amandus van den Elshout werden, waar ze ook werkten, nog nooit geselecteerd. Kennelijk is er voor een Circuitwaardige voorstelling meer nodig.

    Repertoire

    De voorstellingen die voor het Circuit worden geselecteerd wijken met het soort stukken en schrijvers dat gespeeld wordt, niet al te zeer af van het aangemelde repertoire. Shakespeare, Pinter en Claus komen het meeste voor, naast Ionesco, wat vooral komt door het succes van Het Witte Vuur.

    In het voorgaande hoofdstuk werd al duidelijk, dat ambitie voor het grootste deel ligt in het kiezen van serieuzere stukken. Van die stukken was Sam Shepards Vuur in de Sneeuw veruit het populairst: het werd zes keer aangemeld. Daarnaast waren Shakespeares als HamletMacbeth en De Getemde Feeks ook populair.

    Van de zes voorstellingen van Vuur in de Sneeuw is er geen enkele geselecteerd, en ook Hamlet kwam nog nooit door de selectie heen. Volgens Circuit-selecteurs Marie-Noël de Boer en Dan Rapaport zijn dit soort stukken ook steevast te hoog gegrepen:

  • “We hebben nog geen enkele “Vuur in de Sneeuw” gezien die het stuk of de spelers ook maar enigszins recht kon doen. Het lijkt zo’n lekker speelstuk, met mooie rollen en een mystieke thematiek, maar dat leidt meestal tot òf plat volkstoneel, òf pretentieuze en onbegrijpelijke dikdoenerij. We gaan nog steeds wel iedere keer kijken, in de hoop dat er toch een keer een goeie tussen zit, maar langzaam maar zeker krijgen we de neiging om het stuk af te raden aan iedere amateur die wat meer met theater wil. Dat geldt ook voor de “Hamlets” die we zien. Je moet wel van zeer goeden huize komen wil je niet in alle valkuilen stappen die die stukken hebben.”
  • Albee’s Who’s afraid of Virginia Woolf lijkt een stuk beter geschikt voor amateurspelers: het werd twee keer in het Circuit opgenomen. Datzelfde geldt voor het lichte Temmen van de Feeks van Shakespeare en de eenakter Open Huwelijk van Dario Fo: speelbare stukken met een redelijk herkenbare thematiek.

    Herkenbaarheid en speelbaarheid zijn ook te vinden bij Claus en Pinter, hoewel beide schrijvers ook moeilijkheden met zich mee brengen. In ieder geval is een aantal amateurgezelschappen erin geslaagd om stukken als Bruid in de Morgen (Claus) en De Thuiskomst en De Dienstlift (Pinter) op een overtuigende manier op de planken te zetten.

    Van de montage- en/of improvisatievoorstellingen die werden aangeboden, is slechts een klein deel geselecteerd, waarbij toevallig ook de enige drie mime-voorstellingen zitten, die het tot nu toe gehaald hebben: Boom en Drift van Studententoneelvereniging Doppio uit Eindhoven en Wij bidden nooit, wij willen begrijpen van 5 Kuub uit Den Haag.

    Criterium: spelplezier

    Zoals blijkt uit de opvatting van de Circuit-selecteurs, en de aard van de geselecteerde voorstellingen, kan een belangrijk criterium aan de algemene selectiecriteria worden toegevoegd. Dan Rapaport en Marie-Noël de Boer spreken in dat verband van toevallige chemie en spelplezier. De grote hoeveelheid voorstellingen die al in eerste instantie wordt afgewezen omdat ze niet aan een van deze twee beginvoorwaarden voldoen, wijst erop, dat ambitie niet altijd tot echte kwaliteit leidt. Vaak zijn stukken te hoog gegrepen, en wordt een niveau nagestreefd dat voor spelers of regisseurs te ver weg ligt. Dan Rapaport verwoordt dit als volgt:

  • “Amateurs spelen omdat ze van toneel houden. Het is een liefhebberij, en in een liefhebberij moet je vooral plezier hebben. Dat gaat meestal mis als er door een gezelschap of een regisseur een “artistiek ei” moet worden gelegd. Vaak zie je de spelers vooral hun best doen om dat ei te leggen, maar straalt er geen overtuiging, laat staan plezier van het toneel af. Het hele basale “ik sta op het toneel omdat ik wat te vertellen heb, al is het maar dat jullie moeten lachen” zie je te weinig: soms zie je gewoon dat ze bij god niet weten wat ze daar staan te doen, of waarom. Dan wordt ambitie pretentie en daar krijg je kromme tenen van.”
  • De PTA’s Jos van Dijk en Ineke Kemper, die zelf ook regisseren, denken er net zo over: de verantwoordelijkheid voor goed amateurtoneel ligt bij de regisseurs. Zij moeten, samen met de spelers, zoeken naar de juiste vorm waarin de basisvoorwaarde: zo goed mogelijk met het plezier in theatermaken omgaan, het beste wordt verwoord. Regisseurs moeten aansluiting zoeken bij de belevingswereld en de vaardigheden van hun spelers. Het zijn tenslotte geen professionele acteurs die voor hun werk worden betaald, en waaraan verregaande eisen kunnen worden gesteld.

    Criterium: dramaturgie

    De selecteurs van het NCA beoordelen voorstellingen ook op inhoudelijke (dramaturgische) aspecten. In de selectierapporten, die sinds 1994 naar alle groepen worden gestuurd, is veel plaats ingeruimd voor de bespreking van de dramatekst die aan de voorstelling ten grondslag ligt. Op basis daarvan wordt de visie beoordeeld die een regisseur in een voorstelling neerzet. Het NCA wil met deze dramaturgische analyse het belang onderstrepen van een specifieke dramaturgie voor het amateurtheater. Onder het motto “Schoenmaker, blijf bij je leest” constateren de selecteurs namelijk nogal eens, dat een theoretisch kader in amateurregies ontbreekt,  waardoor de spelers op het toneel niet echt weten wat ze staan te  doen en waarom ze daar staan. Een regisseur wil in zo’n geval uitspraken doen, die niet aansluiten bij het stuk of bij de belevingswereld van zijn spelers. Vaak constateert men, dat er van zo’n theoretische reflectie helemaal geen sprake is.

    Deze beoordeling van het regie-concept maakt in ieder geval duidelijk waar de selecteurs staan: net als bij krantenrecensies is het prettig om te zien anuit welke visie een recensent een voorstelling beoordeelt. Tegelijkertijd zorgt dit in sommige gevallen voor conflicten. Sommige makers vinden dat de bemoeienis met de dramaturgie van de voorstelling te ver gaat. Europa’s Hamlet werd bijvoorbeeld mede afgewezen op grond van de visie op bepaalde rollen. In het rapport werden suggesties gedaan voor het aanpassen van bepaalde interpretaties. Voor regisseur Henk Jansen ging dat te ver: “je kunt het eens of oneens zijn met een bepaalde visie, maar het NCA moet niet op de stoel van de regisseur gaan zitten en regie-suggesties gaan doen. Dan schiet je je doel voorbij.”

    Ook Stone van den Hurk van Stichting Lens werd geconfronteerd met een wat hem betreft te grote inhoudelijke bemoeienis en arrogantie van de selecteurs. Bij zijn bewerking van Claus’ Bruid in de Morgen (De Moeder, de Dochter, de Zoon en de Nicht) meldde het NCA, dat “Claus het nooit zo bedoeld kon hebben” en wees het stuk mede op grond daarvan af. Wat hem betreft pleegt het NCA met een dergelijke opstelling “artistieke censuur“, en “dat is belachelijk, zeker als je streeft naar bijzondere visies en eigenzinnigheid. Daarover kan ik me nog steeds opvreten.”

    “Verborgen Agenda”

    Met de selectiecriteria wil het NCA willekeur zoveel mogelijk uitbannen. De Circuit-selectie moet controleerbaar zijn. In de tijd dat afhandeling van de afwijzingen nog telefonisch verliep, ontbrak het daar nogal eens aan. Men vond het NCA een te afstandelijke partner, die om onduidelijke redenen bepaalde groepen wel en andere groepen niet steunde met het Circuit. Volgens deze opvatting stelt het NCA zich partijdig op, en dat is in strijd met de functie van de stichting als ondersteuner van het gehele amateurtheater.

    Sinds de komst van de schriftelijke, uitgebreide selectierapporten krijgen afgewezen groepen meer inzicht in wat het NCA beweegt om bepaalde voorstellingen juist wel, of juist niet in het Circuit op te nemen. Door een groot deel van de groepen wordt dit als prettig ervaren. Een klein deel van de makers heeft echter geen enkele behoefte aan “een extra recensie“: zij weten zelf wel wat er goed of slecht is aan een voorstelling en hebben voldoende aan een eenvoudig “ja” of “nee” van het NCA.

    Desondanks is er nog veel onduidelijkheid over de gehanteerde criteria kwaliteit, coherentie, eigenzinnigheid en publieksaantrekkelijkheid. Hoezeer het NCA er ook naar streeft om een oordeel van Circuit-waardigheid aan deze termen te verbinden, ze zijn allemaal afhankelijk van smaak. De rapporten lossen dit probleem niet op, maar lijken het onbegrip in sommige gevallen alleen maar te vergroten. Dit blijkt vooral aan de hand van de in de voorgaande paragrafen geschetste knelpunten: groepen die zichzelf eigenzinnig vinden, of gezelschappen die regionaal dik in de prijzen vallen vanwege hun bijzondere, of kwalitatief goede voorstellingen, worden nogal eens afgewezen.

    Een aantal van de groepen is van mening, dat het NCA er een “verborgen agenda” op na houdt, die weinig te maken heeft met de geformuleerde selectiecriteria. Hierbij wordt overigens “on the record” door niemand van de geïnterviewde makers kwade opzet vermoed, in de zin van het voortrekken van bepaalde makers of stijlen. Globaal kan er echter een tweedeling gemaakt worden.

    De groepen die zichzelf vernieuwend of avontuurlijk noemen, vinden de selectie over het algemeen te degelijk: het NCA zou vooral traditie en ambacht hoog in het vaandel houden. Daartegenover staan de meer traditionele gezelschappen, die veel van wat er in het Circuit is verschenen te elitair en vernieuwend vinden: het NCA richt zich volgens hen teveel op de kleine, semi-professionele bovenlaag van het amateurtheater.

    Profs in het amateurtheater

    Wanneer — afstandelijk en globaal — het geselecteerde aanbod wordt bekeken, kan niet direct een van de twee partijen in het ongelijk worden gesteld. Wel is duidelijk, dat de traditionelere verenigingen, waarbij een grote dosis “ambacht” kan worden verondersteld, zelden in het Circuit voorkomen, en dat het aantal groepen met semi-professionele ambities in het Circuit verhoudingsgewijs groot is.

    Het Witte Vuur uit Nijmegen is daar het duidelijkste voorbeeld van: de diverse ciruitselecties en de daarop volgende tournee’s hebben het gezelschap de doorbraak opgeleverd waar zo lang naar werd gestreefd: in het afgelopen seizoen (1995-1996) is de groep opgenomen in het “bulkaanbod” van het Theater Netwerk Nederland (TNN). “Artists” uit Leeuwarden streefde eveneens naar professionalisering. De regisseur koos echter voor een professionele theateropleiding in Brussel, en na zijn vertrek viel de groep uit elkaar. Enkele leden richtten toen “De Dorst” op. Dit gezelschap heeft eveneens een sterke ambitie om te professionaliseren. Zij hebben in begin 1996 het Arnhemse Parktheater afgehuurd om er een voorstelling te spelen speciaal voor theaterprogrammeurs en een afvaardiging van TNN.

    Deze groepen met professionele ambities vormen echter een minderheid in het aanbod. Dit is ook niet verwonderlijk. Marie-Noël de Boer stelt, dat voor het Circuit alleen groepen in aanmerking komen waarvan de spelers echte amateurs zijn. Of ze nu vijf dagen per week repeteren of één dag, maakt niet zoveel uit, maar als de spelers een professionele theateropleiding achter de rug hebben — of volgen — komt de groep niet voor het Circuit in aanmerking.

    In de praktijk blijkt dit een redelijk goed filter te zijn. Bovendien kiezen veel groepen die een professionele status nastreven ook niet voor het NCA als opstap. De formele amateurstatus kan namelijk een obstakel vormen bij het maken van de overstap naar het professionele Circuit. Amateurtheater en professioneel theater worden over het algemeen uit verschillende potjes gesubsidieerd. Wim Segeren meldde bijvoorbeeld, dat Het Witte Vuur al meerdere malen provinciale subsidies had aangevraagd voor projecten. Deze werden steevast afgewezen, omdat de groep, juist dank zij het succes in het Circuit, bekend stond als amateur. Daar gelden andere regelingen voor, met aanzienlijk minder geld. Ook veel theaters wijzen groepen vaak al af vanwege de amateurstatus: ze komen niet eens kijken als de makers niet volgens het opleidingscriterium als professioneel kunnen worden aangemerkt. De Hilversumse groep “De Zeuven Heuvelen” trok bijvoorbeeld mede om die reden, na aanvankelijk succes van een van haar producties, de Circuit-aanmelding in.

    Op grond van deze gegevens kan de vrees worden weggenomen, dat het Circuit zich teveel op de semi-professionele bovenlaag van het amateurtheater richt: “echte” semi-profs melden zich niet aan. Dat een amateurgroep dankzij het Circuit kan doorbreken naar een (semi-) professionele status, is mooi meegenomen, maar komt slechts bij hoge uitzondering voor.

    Vernieuwing en avant-garde

    Volgens sommige groepen en ook een deel van de Circuit-theaters programmeert het Circuit te veilig. De voorstellingen zijn vaak te degelijk en echte vernieuwende producties zijn maar zelden in het Circuit te zien. Men mist het avontuur: het Circuit richt zich volgens hen teveel op ambachtelijk, traditioneel amateurtheater.

    Volgens Marie-Noël de Boer ligt dat echter volledig aan het aanbod van aanmeldingen, en dus aan het amateurtheater zelf. Volgens haar blijkt het amateurtheater niet echt een plaats voor vernieuwing en avant-garde, en dus zou het NCA er ook niet goed aan doen om zich op die hele kleine minderheid te richten, die wel aan avant-garde doet. De voorstellingen zijn meestal ook “niet om aan te zien”: een regisseur die een “artistiek vernieuwend ei” kwijt moet gaat voorbij aan wat er met de amateurspelers werkelijk mogelijk is. Volgens Dan Rapaport levert juist zo’n artistiek vernieuwend bedoelde voorstelling vaak de kromste tenen op:

  • “Je ziet dan een stel hulpeloze spelers op het toneel zich in het zweet werken om een regie-concept te spelen waar ze zelf de ballen van begrijpen. Het enige dat je dan ook van het publiek ziet komen is een wat onverschillige reactie van: ‘Het is wel knap, hè?’. Dergelijke voorstellingen zijn meestal alleen maar pretentieus, maar maken daar niets van waar: gebakken lucht. Dat hele vernieuwingsidee is al lang achterhaald, ook in het professionele theater. Als je nu nog roept om vernieuwing, ben je feitelijk ouderwets bezig.”
  • Deze opvatting wordt volledig gedeeld door de PTA’s Jos van Dijk (Noord-Holland) en Ineke Kemper (Gelderland). Jos van Dijk:

  • “Vooral bij bepaalde DDV-opleidingen zie je nog docenten rondlopen, die van hun leerlingen een ‘artistiek ei’ verlangen. Als die leerlingen vervolgens als regisseur op amateurs worden losgelaten zie je ze verschrikkelijk hun best doen om gekunstelde ‘interessante’ stukken te maken, waar de spelers geen kant mee uit kunnen. De echt belangrijke dingen voor een voorstelling: het ensemblespel en de duidelijkheid van je thematiek — je authenticiteit — verliezen ze totaal uit het oog. Terwijl dat toch feitelijk het belangrijkste onderdeel zou moeten zijn van je artistieke visie als regisseur.”
  • Voor alle direct bij de selectie betrokken NCA-medewerkers geldt, kortom, dat een authentiek gemaakte, door de spelers met overtuiging neergezette voorstelling al een bijzonderheid is in het ambitieuze amateurtheater. Dat alleen is dus eigenlijk al avantgardistisch.

    Conclusie

    Het NCA ontkent iedere vorm van extra voorkeur voor bepaalde stijlen of makers. Het probleem in de Circuit-selectie ligt wat de Circuit-organisatie betreft al in een stadium vóór de uiteindelijke selectiecriteria. Hierbij gaat het dan vooral om de criteria spelplezier en dramaturgie, die in de voorgaande paragrafen werden behandeld.

    Spelplezier en een goede amateurdramaturgie (authenticiteit) zijn voor het grootste deel de verantwoordelijkheid van de regisseurs. Zij kunnen bij hun spelers de Circuit-waardige kwaliteiten naar boven halen. Dat lukt lang niet altijd. De grootste kans op succes heeft een groep waar spelers en regisseur op elkaar zijn ingespeeld. Bij verenigingen, waar het ledenbestand van spelers aan het werk moet worden gehouden, komt dit nog (te) weinig voor.

    De criteria spelplezier en authenticiteit zouden nu nog kunnen worden gerekend tot de “verborgen agenda” van het NCA Amateur Theater Circuit, omdat ze nergens expliciet worden genoemd. Het expliciteren van deze criteria kan helpen om de visie die de Circuit-organisatie heeft op het amateurtheater te verduidelijken. De bestaande criteria blijken daarvoor immers niet toereikend.

    In het amateurtheater moet, volgens het NCA Amateur Theater Circuit, de amateurspeler centraal staan. Circuitwaardig amateurtheater verenigt ambacht en eigenzinnigheid op een manier die beantwoordt aan de vermogens en belevingswereld van de spelers, zodanig, dat het spelplezier en de inhoudelijke overtuiging van die spelers op ieder willekeurig publiek overkomen.

    Aantal regisseur groep aangemeld geselecteerd score
    7 Jos van Dijk Studio Noordholland (4) 4 2 57,1%
    Vestijn(3) 2 2
    Ozos (1) 1 0
    6 Wim Segeren Het Witte Vuur (6) 6 4 66,7%
    6 Stone.van denHurk Stichting Lens (9) 6 2 33,3%
    6 Edo van Dijken Toetssteen (7) 4 1 16,7%
    Europa(6) 1 0
    Pet (1) 1 0
    6 Marcia Hexspoor Plankeniers (2) 2 0 16,7%
    Vestijn (3) 1 0
    Sporen (2) 2 1
    Triangel (1) 1 0
    5 Eva Bauknecht Het Magazijn(2) 2 2 100,0%
    Schuring(1) 1 1
    Het Lab(1) 1 1
    Weird(1) 1 1
    5 L.uuk Eisema GMT (7) 2 0 40,0%
    Ars (8) 1 1
    GOCK de Kunst 1 0
    Toneelgroep Hilversum (2) 1 1
    4 Piet van Eijkeren Takkentoneel (4) 3 1 50,0%
    Tracé(1) 1 1
    4 Hélène Meyer Acteertraining III (1) 1 1 50,0%
    Coyote 3 1
    4 Rud Perrée Toetssteen(10) 2 1 25,0%
    Het Gezelschap(7) 1 0
    Tazio 1 0
    4 Stefan Jung Proskenion(2) 2 0 0,0%
    Torenspelers(6) 2 0
    4 Amandus van den Elshout Europa (7) 1 0 0,0%
    Furie en Didoes (2) 1 0
    Torenspelers (6) 2 0
    4 Maurits Broekema GMT (9) 2 0 0,0%
    Konserven (1) 1 0
    Orkaan (1) 1 0
    Gezelschap plaats aangemeld geselecteerd succes
    Artists Leeuwarden 2 2 100%
    Het Magazijn Amsterdam 2 2 100%
    STAAT Arnhem 4 3 75%
    Toneelgroep Hilversum Hilversum 3 2 67%
    Vestijn Alkmaar 3 2 67%
    Blij mee? Doe me een donatie!
    Become a patron at Patreon!

    Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.