Ik bevind me, als professioneel kunstbezoeker, zelden in lege zalen. Premières zijn altijd vol, persbezichtigingen en vernissages ook. Vol is natuurlijk hartstikke tof. Al kosten die volle ruimtes waar ik dan in zit meestal meer geld dan ze opleveren, want de kaarten zijn vrij en de drankjes van het huis. Buiten de première, maar vooral buiten de premierestad, is de werkelijkheid meestal anders. In wat Amsterdammers ‘de provincie’ noemen, komt minder publiek. Vooral voor het ‘moeilijker’ (verkoopbaar) aanbod is de maximaal 100 personen in een gebouw buiten de randstad vanaf 1 juli best een uitdaging. In Cuyk trekken ze dan de champagne open.
Maar dit verhaal gaat niet over die kans, maar over die verplichte lege zaal, en hoe blij je daarmee kunt zijn, als bezoeker. Denk je eens in, met 30 man in het Rijksmuseum! De hele Nachtwachtzaal voor jou, zonder hordes fotograferende toeristen. En wat te denken van een theaterzaal, waar je eindelijk vrij zicht hebt op het toneel, zonder opgestoken haar voor je, zonder manspreadende en luid ademende toeschouwer naast je, zonder vlak achter je een knisperende zak Fishermans Friend.
Van het toneel af gezien
De foto’s van de anderhalvemeterzalen zijn allemaal genomen vanaf het toneel. Logisch: wanneer het podium je beroep is, is een gefragmenteerde tribune een verschrikkelijke aanblik. Meestal zie je die tijdens je voorstelling overigens niet, omdat de tribune tijdens je optreden niet verlicht is. je ziet alleen de eerste twee, drie rijen. Doorgaans vraagt het theater of concertgebouw het publiek bij geringe zaalbezetting om zover mogelijk naar voren te gaan zitten. Zit voor de mensen op het podium de zaal toch nog een beetje vol.
Maar vanuit de zaal gezien is naar een toneelstuk of concert kijken en luisteren met lekker veel beenruimte en een serveertafeltje naast je helemaal geen straf. Dan spelen de kunstenaars alleen voor jou. Hoe exclusief is dat?
Sociaal onhoudbaar
Te exclusief. Dat is het probleem. Niet omdat het economisch onhaalbaar is, want theaters en concertgebouwen gaan overeind gehouden worden. Het is vooral sociaal onhoudbaar, omdat de kunsten zo weer het exclusieve domein worden van die paar mensen op de vriendenlijst van de instelling, de mensen die snelwegen hebben om als eerste in de wacht te staan, de mensen met een snelle computer. Journalisten en bloggers op de perslijst.
Kunst, zeker die kunst die met subsidiegeld in stand wordt gehouden, moet voor iedereen zijn, dus moet iedereen ook de kans krijgen om de zo op en top exclusieve anderhalvemeterkunst mee te maken. Dan zit er maar één ding op: verloot de plaatsen in je zaal, en de tijdslots in je museum. Verkoop dus geen tickets, maar lootjes voor de nieuwste van Hans Kesting en verloot de dertig plaatsen onder de kopers. Levert ook nog een aardige zakcent op en het geeft een spelelement mee.
En wettelijk kan het allang, want de grotere loterijen, mede omhoog gehouden door de boven elke kritiek verheven Joop, doen het al jaren zo met kaartjes voor de musicals. Het zou innovatie nummer 1 zijn, van wat hopelijk een enorme golf aan vernieuwing gaat worden, vanwege Corona. Aan de Spaanse Griep hebben we immers de doorbraak van de grammofoon te danken?
Het bericht Anderhalvemeterkunst is een economische ramp. Maar het is ook buitenkans. Maak er een loterij van. verscheen eerst op Cultuurpers.
Ditr bericht verscheen oorspronkelijk op Cultuurpers.