Jappe Claes (regie-opleiding) wil meer rust voor zijn studenten
'Jonge regisseurs verdienen bescherming'
Regisseurs die voorstellingen kunnen maken voor de grote schouwburgzalen van Nederland, zijn dun gezaaid. Sommigen wijzen daarbij beschuldigend naar de regie-afdeling van de Amsterdamse Theaterschool. Jappe Claes, artistiek directeur van die opleiding, antwoordt.
Amsterdam (GPD_,,Niet de regie-opleiding verdient een klap om zijn oren, maar de toneelpraktijk, sommige gezelschappen, en – vooral – de politiek.” Jappe Claes laat van zich horen. De in de dagelijkse omgang uiterst beheerste Vlaming acht zich onterecht aangevallen. Nog steeds klinkt kritiek op de Regie-afdeling van de Amsterdamse Theaterschool. Die opleiding, waarvan Jappe Claes artistiek leider is, zou er niet in slagen om studenten op te leiden voor het werken in de grote schouwburgen van Nederland. In één jaar tijd debuteerden drie afgestudeerden van die opleiding met een productie speciaal voor de grote schouwburgzalen van Nederland. Alledrie voldeden zij niet aan de hooggespannen verwachtingen die ze hadden gewekt met hun successen in kleinere theaters.
Claes werd in 2001 artistiek leider van de Regie-opleiding. Die afdeling van de Amsterdamse Theaterschool is sinds 1951 de enige plek in Nederland waar mensen worden opgeleid voor het leiding geven aan toneelproducties en eventueel zelfs toneelgezelschappen. Zijn voorganger, Hans Man in 't Veld, begon in 1994, een tijd waarin er veel kritiek was op de opleiding. De school zou uitsluitend in kunstzinnige projectjes geïnteresseerd zijn, afgestudeerden keerden zich af van de grote gezelschappen van Nederland. Die klaagden op hun beurt steen en been over de slechte kwaliteit van de regiestudenten. Man in 't Veld had zich de kritiek aangetrokken en was begonnen met een nieuwe koers. Toen Claes de taak van Man in 't Veld overnam, zette hij diens werk voort.
{mospagebreak}Claes: ,,In het verleden stonden net afgestudeerde regisseurs nog wel eens buiten met geen idee hoe ze nu verder moesten. Daarom ben ik naar alle artistiek leiders gestapt, met de stoute stelling: 'als in de eerstvolgende beleidsnota van uw gezelschap het woord Theaterschool niet voorkomt, dan hebben jullie een probleem'. Hier heb ik gezegd: als in onze beleidsnota's de grote gezelschappen niet worden genoemd, dan hebben we een nog groter probleem. In wezen zijn wij hofleverancier. Het theater van morgen loopt hier ergens rond, of anders houdt het op. Bovendien geloof ik zeer in de meester-gezelstructuur, dat is zoals ik zelf ook ben opgeleid. Het is aan ons, vijftigers, om ons vak door te geven, net zoals de schrijnwerker en de loodgieter dat ook deden.”
In het laatste jaar van hun opleiding gaan studenten nu 'in de leer' bij één van de grote gezelschappen. Ze assisteren bij grote producties en kunnen in alle rust een kleine 'proeve' afleggen. Het is een eerste stap naar de meester-gezel-structuur die Claes zo graag ziet: ,,Ik krijg veel medewerking van de grote gezelschappen en hun artistieke leiders, maar het werkt nog onvoldoende. Je hebt minstens vijf jaar nodig om je in alle rust te ontwikkelen. Theater, dat is als een goede fles wijn. Die drink je niet gelijk op, die laat je liggen en dan wordt hij alleen maar lekkerder. We leven in een tijd waarin alles kort en snel gaat. De televisie kan mensen in drie maanden tijd beroemd maken. Dat duurt dan maar drie jaar, maar dat hebben ze niet in de gaten. Hoeveel praatjes ik hier niet heb gehouden van: jongens, ga eerst even rustig zitten… Maar daar is de tijd niet naar.”
{mospagebreak},,Daarnaast vind ik dat de stap naar de grote zaal veel te snel gezet wordt. Olivier Provily maakt een hele mooie voorstelling in de Toneelschuur. Heel Nederland overstelpt hem met opdrachten. Die pakt hij natuurlijk. En dan staat hij binnen twee seizoenen opeens voor Toneelgroep Amsterdam met Oom Wanja, en dan ontstaan er problemen.”
Maar moet je dan niet harder aan de rem trekken?
,,Wat kan je doen? In de school kan je de omstandigheden van het werken in de grote zaal niet zomaar nabootsen. Dat kun je alleen maar in de praktijk leren, bij de gezelschappen die daarin gespecialiseerd zijn. Ik vind dat er een soort overbrugging moet komen. Kies je voor het grote toneel, dan moet je minstens drie jaar in zo'n gezelschap het vak kunnen leren. Assistentschappen doen, kleine projecten, zodat je organisch kunt groeien. Ik vind dat de overheid dat zou moeten subsidiëren. Apart. Maar dan moet het gezelschap het geld daar ook voor willen gebruiken en nergens anders voor. Want dan pas neem je je vak ook au serieux. Je krijgt nu veel te gauw een eenmalige kans. Bij de eerste keer is het erop of eronder. Mislukt die ene kans, dan zoekt zo'n gezelschap alweer naar een volgende. Dan wordt het een lukraak-beleid dat nergens op slaat.”
Maar studenten die afstuderen van de regie-opleiding zijn dus nog niet klaar voor de grote zaal?
{mospagebreak},,Dat klopt, maar dat is een gegeven. Er bestaan geen grote zalen waar je in alle rust het vak kunt leren. Uiteindelijk moet niet de regie-opleiding daarom een klap om zijn oren krijgen, maar de praktijk moet een klap om zijn oren krijgen. En vooral de politiek.”
Wat opvalt, is dat studenten al heel snel een eigen visie willen opleggen aan hun werk, in plaats van eerst het vak te leren.
,,Natuurlijk, daarvoor zijn het jonge regisseurs. In de eerste twee jaar sla ik ze met vakmanschap om de oren: ik wil geen concepten zien. Ik wil zien wat Büchner en Tsjechov geschreven hebben, en niet wat jij ervan vindt. Ik wil niet zien wat jij met Tsjechov en Büchner doet, ik wil zien wat Tsjechov en Büchner met jou doen. En dan mag je over tien jaar een revolutionaire voorstelling van De Kersentuin maken, dat maakt me niet uit, maar nu niet. Nu ben je een vak aan het leren. Maar dat kan ik alleen hier zeggen. Buiten school kan ik dat niet zeggen. Zelfs in het derde en vierde jaar wordt dat al moeilijker. Want men denkt al heel snel, verkeerdelijk, dat het over smaak gaat. Dan denkt men: hij beknot mij in mijn kunstenaarschap. Of hij vindt mij te eigenwijs. Ik probeer het nu dus van de positieve kant te benaderen. Ik wil ze via oefeningen dat vakmanschap leren waarderen. Ik wil ze leren hoeveel Tsjechov en Shakespeare al gedaan hebben. Ik wil ze leren daarvan te gaan houden. Dan komt het vanzelf. Want ik heb geleerd dat, hoe harder je de vinger opsteekt, hoe tegendraadser men wordt. Dat is een werk van lange adem om die bewustwording te krijgen. Het gaat om een mentaliteit.”
,,Er is dus wel degelijk regietalent voor de grote zaal, maar dat vereist wel dat de politiek zich ervoor interesseert. Maar dat proef je nergens. Amsterdam zou een groot gezelschap moeten hebben met dertig of veertig acteurs in vaste dienst, drie regisseurs en een intendant erboven. Klaar. En dan moeten die drie niet beginnen zeiken van wie er de langste heeft, nee: we gaan het gewoon doen en klaar. Ik zie het hier niet gebeuren.”
Is het nog wel leuk?
,,Ik weet waarom ik het doe. Als ik een student een klein juweeltje zie maken in een kleine zaal, of ik zie een acteur opbloeien in een voorstelling hier op school, dan weet ik waarom ik 's morgens opsta. Zo simpel is dat.”