,,Theater kan toch zo simpel zijn,” verzuchtte een toeschouwer na afloop van het vijf uur durende meesterwerk Marius, Fanny en César. En misschien heeft hij wel gelijk. Misschien heb je alleen een mooi verhaal, goede acteurs en een prachtlocatie nodig en maakt het theater zich vervolgens vanzelf, maar waarom gebeurt het dan niet vaker? Zou het dan toch zijn dat er te weinig theatermakers zijn die, net als de jonge acteurs van De Onderneming, inzien dat simpel al ingewikkeld genoeg is?
Je zou het gaan denken, zeker na donderdag, toen het Utrechtse Festival De Favorieten zich van zijn meest veelzijdige kant liet zien. Want waar ’s middags, onder het genot van een goddelijke maaltijd, kon worden genoten van het spel en de vederlichte romantiek in het hier te weinig gespeelde werk van Pagnol, was het ’s avonds hard werken geblazen in de Stadsschouwburg bij het Oostenrijkse gezelschap Superamas. Superamas werd aangeboden door Springdance-directeur Simon Dove, die met deze keuze zijn voorkeur voor een intellectuele benadering van kunst mooi illustreerde. De Weense bedenkers van Superamas zijn gefascineerd door gedachtenkrakertjes, en vooral het wezen van beeldcultuur en de plaats die theater daarin heeft in te nemen. Het was goed te zien in de ‘choreografische film’ Billy, Billy: een met een huis, tuin en keuken-camera opgenomen niemandalletje wordt steeds herhaald, maar in die herhalingen worden steeds meer fragmeneten vervangen door hun exacte evenknie uit de filmgeschiedenis. Het is een aardige foef, die nog eens theatraler wordt uitgewerkt in het stuk Big. Daarin worden live gespeelde soapscènes ook doorsneden met fragmenten uit films en psychologische talkshows, en wordt alles afgesloten met twee stripsters, die uitgeteld op de bank over de filosoof Adorno liggen te praten.
Ook Superamas maakt simpel theater, en wat ze doen is hier en daar zelfs ontwapenend omdat we geen professionele acteurs, maar ‘super-amateurs’ aan het werk zien. Toch blijft het kil en bedacht wat de Oostenrijkers tonen, en leer je, na het aanhoren van lange debatten over het wezen van emoties, dat emoties toch best wel belangrijk zijn in het theater.
Je hoeft je daarom geen sentimentele zak te voelen als je, vanmiddag of morgen op de zonnige tribune bij de voormalige Cereolfabriek op Oog in Al, meerdere keren volschiet bij het kadootje dat ’t Barre Land de Utrechtse bevolking aanbiedt. Marius, Fanny en César van hun Vlaamse zustergezelschap De Onderneming is met verschrikkelijk veel liefde voor het vak, voor de schrijver en voor de eerlijke emotie gemaakt. Zie hoe Kris van Trier als een elastieken bejaarde dé ideale verpersoonlijking is van de mopperende kroegbaas César. Maar zie vooral hoe actrice Waas Gramser haar bovenmatige acteursintelligentie inzet om de toeschouwer een schok van herkenning en emotie te bieden. Ze had al een keer eenzaam aan de kade gestaan, en met dit cliché-beeld iedereen de keel gesnoerd. Maar toen, aan het einde van het tweede deel, gebeurde er iets nog veel mooiers. Een tweede ontmoeting met haar jeugdliefde Marius is voor Fanny op niets uitgelopen. Ze blijft alleen achter, en wil langzaam uit beeld weglopen. Op dat moment hebben de acteurs van ’t Barre Land even de wegblokkade moeten opheffen om een vrachtwagen, een gewone auto en twee fietsers door te laten, die al die tijd hadden staan wachten.
Opeens is er, midden op die stille Marseillaanse kade waar we ons waanden, een drukte van belang. Waas Gramser grijpt haar kans om van deze toevallige drukte nog net even een mooier moment te maken. Ze draait zich even om naar het drukke verkeer, dat tussen haar en de kade van Marius in is gekomen. Het is een minigebaar, toevallig bedacht om op een toevalligheid te reageren. Maar het werkt als een mokerslag. Er is geen mooier voorbeeld te bedenken van hoe kunst en werkelijkheid met elkaar kunnen samengaan tot iets wat daar weer een stukje bovenuit stijgt. Ook het goddelijke kan heel simpel zijn.