Duitse verrassing in surrealistisch stuk
{mosimage}
Ergens is het misgegaan tussen ons van het theater en Duitse toneelstukken. Niet dat er geen goede Duitse stukken meer waren,, maar het was meestal wel allemaal heel erg serieus, bloederig, nogal intellectueel en soms ronduit ontoegankelijk wat we voorgeschoteld kregen. Natuurlijk was er best te genieten van de Faecaliëndrama's van Werner Schwab die tien jaar geleden door de Trust werden opgevoerd, of de arbeiders van Kroetz en de denkexcercities van Goetz of Peter Handke. Maar opeens waren ze er gewoon niet meer. Was Botho Strauss na een paar wat minder geslaagde stukken afgevoerd van de Nederlandse speellijsten en bleek Thomas Bernhard een paar jaar na zijn dood hier opeens een stuk minder actueel.
Ondertussen zijn ze in Duitsland en Oostenrijk wel gewoon doorgegaan met stukken maken. Geheel buiten ons om wordt daar jaar in, jaar uit een repertoire opgebouwd waar het Nederlandse theater een paar eeuwen op zou kunnen teren. Hoeft natuurlijk niet, we hebben tenslotte ook Engeland, Frankrijk en Argentinië nog, naast wat oude Russen en Amerikanen. We waren alleen helemaal vergeten om ook nog eens naar Duitsland te kijken.
En nu is daar opeens het Produktiehuis Brabant, dat met een stuk op de proppen komt dat al jaren nummer één staat in het Duitse theater en dat al overal gespeeld wordt, behalve hier. Matthijs Rümke regisseert nu Arabische Nacht van Roland Schimmelpfennig, huisauteur van het prestigieuze Weense Burgtheater. En Brabants als de productie mag zijn, het stuk is toch heel pesterig in Amsterdam in première gegaan, de plek waar we vroeger naartoe moesten om Degelijk Duits Drama te zien.
Arabische Nacht is een heel erg leuk, spannend en uitdagend toneelstuk, een speelse maar oerdegelijke vertelling die met al zijn surrealisme, absurdisme en kluchtigheid moeiteloos past in een traditie waarin grote namen als Cocteau en Bunuel figureren. Vijf eenzame zielen worden door een lekkende waterpomp in een woonkazerne samengebracht, en door een reeks van toevallige en vooral absurde gebeurtenissen vinden er uiteindelijk een paar de dood. Meer vertellen zou zonde zijn, en is ook nauwelijks mogelijk, zo geniaal zit deze tekst in elkaar.
Matthijs Rümke, die in eerdere producties bij het Bossche Artemis en het Noord Nederlands Toneel al vaak werkte met de vertellende, bijna cabareteske speelstijl die de laatste tijd bijna norm is geworden in ons theater, is dicht bij de tekst gebleven. Hij gaf zijn acteurs – niet alleen een oude rot als Kees Hulst, maar ook een cabaretière als Wimie Wilhelm en de Postbode uit Zaai Joep Onderdelinden – een bescheiden choreografie mee, die het vertelde verhaal alleen maar versterkt.
En dan gebeurt het wonder. Alsof je weer een klein kind bent word je meegesleurd in de vertelling, zie je de gebeurtenissen voor je, zie je hoe hoog een flat is, en hoe een fles cognac er van binnen uit moet zien. Alleen al om dat weer eens mee te maken, moet je naar deze voorstelling toe. Maar je moet er ook heen om te zien dat er nog steeds wel degelijk goed toneel wordt gemaakt in het Oosten.