Is het vaker zo erg als in ’t Spant in Bussum?
Door Wijbrand Schaap
Het bestaan van theaterjournalisten is altijd feest. Voor ons vak
zitten we tenslotte altijd op premières. Ook al is dat dan niet óns
feestje, maar het feestje van de Vrienden en Bekenden, de Gewone
Theatercollega’s’, de Belangrijke Theatercollega’s en de Moeder van de
Hoofdrolspeler.
Premières zijn spannend omdat iedereen er mooi uitziet, iedereen
elkaar aardig vindt, het theater zijn uiterste best doet om mooi voor
de dag te komen en er altijd een glaasje bubbels toe is.
Velen twijfelen eraan of theaterjournalisten niet teveel beïnvloed
worden door premières. De spelers zijn tenslotte gespannener, en het
deftige sterrenpubliek kan knap bedreigend zijn voor de gemiddelde
recensent, die doorgaans nog altijd zijn hart links heeft zitten.
Ik snap dat wel. Na vier toppremières kan ik die bobo’s soms wel
schieten. En dat gevoel kan je nuchtere oordeel de voorstelling
negatief beïnvloeden. Om nog maar te zwijgen over de prangende vraag of
dat glaasje champagne na afloop wel kán voor een recensent.
Daarom ga ik de laatste tijd regelmatig juist níet naar premières.
Gewoon anoniem tussen de anoniemen. Een enkele keer is het verfrissend.
De zaal zit nu eens niet vol met mensen die er niet voor zichzelf, of
juist uitsluitend voor zichzelf zitten, maar met mensen die hun dure
centjes bij elkaar gelegd hebben voor een echt avondje uit. Gewone
voorstellingen lopen anders dan premières. Bij een slechte voorstelling
lopen meer mensen weg dan bij een première, maar bij een ontroerend
stuk wordt er meer gesnikt, en om een grap wordt harder gelachen. Het
kan ook voorkomen dat de spelers er met de pet naar gooien. Zij zijn
tenslotte ook maar mensen, die er soms na twee uur in de file op de A2
echt geen zin meer in hebben.
Ik maak het ook wel eens anders mee. Dan heb je een avond waarop je
je schaamt voor alles wat met gemeentelijke cultuurpolitiek te maken
heeft. Het gaat dan namelijk niet mis door het stuk of het publiek,
maar door het gebouw en het soort personeel dat er rondloopt.
Mijn jongste ervaring stamt uit Bussum. Ik ging naar het roemruchte
theater ’t Spant om daar De Vrek van het Nationale Toneel te zien. Het
was de eerste voorstelling na de Haagse première, en er waren nog maar
een paar recensies verschenen. Wellicht daarom zat de zaal ook niet
vol. Ik schat dat er zo’n 300 mensen waren. Best een aardige
hoeveelheid. Maar kennelijk niet voor het theater. Dat pepert dat idee
er bij het publiek al in door de hele boel te behangen met vergane
sterren uit de amusementswereld. Altijd uitverkochte zalen, nooit
moeilijke stukken, en geen gedoe over subsidie. Dat het Nationale
Toneel, een gesubsidieerde club, zich hier waagde is op zich al een
dappere daad. Maar dat het zo erg kon, als die avond, had ik niet
kunnen voorzien.
De directie had besloten om voor die miezerige driehonderd bezoekers
de foyers gesloten te houden. Dat kost personeel en dus geld. Bovendien
moet dat na afloop allemaal schoongemaakt worden, en daar hebben we dat
theater niet voor, toch? De spreekstalmeester die voor portier speelde,
benadrukte de in zijn ogen geringe opkomst nog eens door iedere
toeschouwer afzonderlijk te begroeten, en erop te wijzen dat er
uitsluitend koffie gedronken kon worden in De Brasserie in de kelder.
Die mudvol zat.
Toen werd het pauze. Wederom moest de hele zaal de kelder in. Er
stond een rij tot bijna het eerste balkon. Ik sloot aarzelend
achteraan. Het duurde ruim een half uur, voor ik bij het punt was waar
ik: ‘één koffie graag.’ kon zeggen, waarna ik naar de betaaljuffrouw
door kon schuiven. En toen gebeurde het. Ik zei: één koffie graag.’,
kreeg mijn koffie en op dat moment gaf de troela achter de bar het
teken dat de maximumomzet voor die avond was gehaald. Zij drukte op de
toeter die het einde van de pauze aangaf, met daarbij nog een gelaten
glimlach in mijn richting, dat zij er ook niets aan kon doen dat ik
mijn koffie dan maar niet opdronk.
De zaal stroomde vervolgens uiterst langzaam vol, terwijl de acteurs
in tableau op het toneel stonden te wachten. Toen uiteindelijk de
laatste rolstoeler ook naar binnen was gekeild kon het stuk verder,
drie kwartier later. En nauwelijks verstaanbaar, omdat iemand was
vergeten de aircobditioning uit te zetten.
Ik vrees dat het Bussumse theater ’t Spant niet uniek is in de
manier waarop het toeschouwers en toneelgroepen beledigt. Graag hoor ik
van u of u het elders even bont heeft meegemaakt.
Verschenen in de rubriek Kunstbroeders © van het Utrechts Nieuwsblad, 17-4-2002