Zó fris, dat kunnen wij nooit
Door Wijbrand Schaap
Amsterdam – Van jongeren kun je niet winnen. Die verzuchting klonk
zondag in het Amsterdamse theater De Engelenbak bij een aantal
gevestigde amateurtheatermakers. Voor de derde keer gingen de
hoofdprijzen op het Landelijk Festival Amateurtheater naar een
voorstelling die gemaakt is door jonge amateurspelers. Dit jaar won
Jongerentheatergroep De Golf uit Schinnen (L) zowel de grote
CVB-Theaterprijs als de AD-prijs met Pauline Mol’s Euripidesbewerking
Vertel, Medea, Vertel. De publieksprijs ging naar een eveneens door
jongeren gemaakte voorstelling: Klassevijand van Toneelgroep Europa uit
Amsterdam.
Gevestigde, grote amateurgroepen als het Amsterdamse Toetssteen of
Studio Noordholland uit Schagen werden met hun zeer vakkundig gemaakte
voorstellingen niet beloond. Al hun noeste arbeid ten spijt: ,,In die
scholierengroepen zitten de professionals van de toekomst, dus zijn het
eigenlijk geen echte amateurs." Een enorm compliment natuurlijk voor de
jongeren, maar met een zure ondertoon: de jongerengroepen zouden
oneerlijke concurrentie betekenen, en dus op zijn minst in een aparte
categorie moeten vallen.
Een vereniging, waarvan de 22-jarige voorzitter stagiair is bij een
ingenieursbureau, en waar de 19-jarige AD-prijswinnares Loes Wolfs na
haar eindexamen gewoon bedrijfskunde gaat studeren, kun je echter
moeilijk ‘beginnend professioneel’ noemen. Het lijkt er eerder op dat
zich in het amateurtheater een revolutie voltrekt, waarvan zelfs het
professionele theater de vruchten ken plukken.
Amateurgroepen die méér willen, laten die ambitie meestal blijken
door niet het spreekwoordelijke kluchtenrepertoire te spelen, maar door
te kiezen voor ‘echte’ toneelstukken. Met voorstellingen als ‘Drie
Zusters’ van Tjechov en ‘Demonen’ van Lars Norén volgen ze op enige
afstand de trends in het professionele theater. Daar is op zich weinig
mis mee: wat is er leuker voor een directiesecretaresse uit Bussum dan
ééns per jaar te kunnen schitteren als Blanche in Tramlijn Begeerte?
Veel oude amateurverenigingen sterven echter een langzame dood,
omdat de aanwas van jongere leden wegvalt. In het publiek voor het
professionele theater zijn jongeren de grote afwezigen. De
ontwikkelingen op het Festival Amateurtheater laten nu zien dat er wel
degelijk jongeren zijn die in hun vrije tijd met theater bezig willen
zijn. Ze kunnen hun ei alleen niet kwijt bij de bestaande clubs en het
bestaande repertoire. Ze hebben lak aan ‘grote’ rollen, knallen er, als
er emotie in moet, een paar stevige rocknummers doorheen, en stellen
wat ze zelf te vertellen hebben boven het neerzetten van ‘net echt’
theater. ‘Toneeltje spelen’ is er bij hen niet bij omdat dat ‘toneel’
hen zó weinig zegt dat ze het ook niet hoeven na te doen. In essentie
is het de oude dorpsklucht, maar dan in een totaal onverwacht jasje:
zoek het dicht bij jezelf en ga niet moeilijk doen, toneelspelen moet
vooral een feest zijn, hoe erg het drama dat je speelt ook is.
Wat zich nu aan vernieuwing aftekent binnen het amateurtheater zou
wel eens grote gevolgen kunnen hebben voor het toneelklimaat in
Nederland. Daarvoor is echter een dialoog tussen de jonge en oude garde
nodig. Dat de kids uit Schinnen een avond vrolijk zijn gaan stappen met
de voltallige cast van Toetssteen’s L.A. Ries is dan aardig, maar niet
voldoende.
Er ligt een belangrijke taak voor de centrale ondersteuning van het
amateurtheater, die door het wegvallen van het Nederlands Centrum voor
Amateurtheater, vorig jaar, is blijven liggen. En dat er binnen dat
gevestigde amateurtheater een hoop expertise rondloopt is duidelijk. De
mensen achter het Landelijk Festival bezitten een schat aan kennis,
waarmee een goede toekomst voor het vrijetijdstoneel in Nederland is
gewaarborgd. Mits die jongeren voor vol worden aangezien.