‘Toneel was voor mij heel erg lang de enige plek waar ik niets weg hoefde te stoppen’


Ze is blij met haar nominatie voor de Theo d’Or, maar als één van de beste actrices van Nederland zou ze liever willen dat iedereen van toneel hield. Elsie de Brauw’s roerige leven bereikt over twee jaar een nieuw – internationaal – hoogtepunt: Alain Platel gaat een stuk rondom haar maken, dat vooralsnog als werktitel haar naam draagt.

Verschenen in TM, september 2011

Na een paar jaar in Gent gewoond te hebben is Elsie de Brauw terug in het Betuwse dorpje waar ze samen met haar echtgenoot Johan Simons de kinderen grootbracht. Ze had meegekund met Johan Simons naar München, waar haar man nu intendant is bij de Kammerspiele, maar dat was niet wat ze wilde: ze blijft aan Ntgent verbonden, ze speelt in Belgie, in Nederland en in Duitsland. Ze zijn dus alleen in praktische zin uit elkaar, benadrukt De Brauw: ‘Door de 15 jaar dat ik hier heb gewoond ben ik een echte buitenpersoon geworden. Johan vraagt elke dag (ze zet een droevig stemmetje op): “Maar je komt toch hier?” Maar ik ga niet daar vast in dienst. Ik merk dat ik enorm veel privileges heb als ik daar gastrollen speel. Ik kan zeggen wanneer ik kan en wil.’

In München ben je een ster.

‘Dat klopt. Maar in Duitsland zijn mensen ook veel meer bezig met toneel. Theater is daar een levensfactor. Een acteur heeft daar het aanzien dat een soapster in Nederland ten deel valt. Dat is leuk. Je krijgt enorm veel respect. Ze vinden de losse Nederlandse en Vlaamse manier van spelen fantastisch. Voor Duitsers is het onvoorstelbaar dat er hier zo wordt bezuinigd. De vrouw die mij schminkt, stopt met schminken en moet echt even een traan wegpinken als we het erover hebben. Zo ondenkbaar is dat voor hun. Het gaat over cultuur vernietigen, en dan moeten zij echt meteen denken aan entartete kunst en boekverbrandingen. ‘Gefährlich, Gefährlich.’ zeggen ze dan, als je dat vertelt.’

Lag het eigenlijk voor de hand dat jij als meisje van gegoede komaf naar het toneel zou gaan?

‘Mijn ouders hielden wel heel erg van kunst. Zoals dat vroeger was: de adel hield zich bezig met kunst. Mijn vader was voorzitter van het bestuur van het Residentieorkest en speelde in zijn vrije tijd in een strijkkwartet. Toneel was volgens mijn ouders wel een beetje hoeren en snoeren. Mijn vader is verongelukt toen ik 15 was. Daarna heeft mijn moeder zich ook niet meer actief met mij bemoeid.. Ik heb nooit enige weerstand ondervonden bij mijn plannen, maar dat kwam dus uit simpele desinteresse. Ik heb geen lansen hoeven breken of stiekem hoeven ontsnappen om mijn dromen te volgen.’

Vijftien is een kutleeftijd om je vader te verliezen. Je bent niet ontspoord, of aan de drugs gegaan?

‘Nee. Ik ben dichtgeslagen. Ik stond ineens in mijn eentje. Omdat ik nakomertje was waren al mijn broers en zussen al het huis uit. Het was echt verschrikkelijk. Het duurde heel lang voordat ik weer overeind krabbelde. Het toneelspelen heeft me op het goede spoor gezet. Daar mag, en moet je zelfs verdriet laten zien. Toneel was voor mij heel erg lang de enige plek waar ik niets weg hoefde te stoppen. Ik had ontzettende last van het alledaagse leven. Ik heb dat nog steeds: het regelen van dingen. Verhuizen. De boodschappen. Daarvoor heb je zo’n gezonde energie nodig. Ik verbaas me over de mensen die dat allemaal fluitend voor elkaar brengen. Dat lukt me echt niet. Ik weet niet of het daardoor komt, maar met spelen ben je zo met de essentie van dingen bezig, daar voel ik me meer thuis dan in een leven waarin je de hele tijd maar moet doen of dat niet bestaat.’

Het tonen van de alledaagse buitenkant en het suggereren van een peilloze diepte daaronder, dat is wel je handelsmerk.

‘Op de toneelschool vonden ze dat ik een sluier had en te weinig in me liet kijken. Dat zal best zo geweest zijn, maart dat is uiteindelijk ook mijn kracht geworden.’

Maar waarom koos je destijds voor toneel?

‘Ik stotterde heel erg. Het lag echt niet voor de hand dat ik naar toneel zou gaan. Op school heb ik één keer een stuk gespeeld, waarbij ik dacht: wat is dit leuk om te doen. Pas veel later is daar die keuze voor de toneelschool uit voortgekomen. Na mijn school heb ik namelijk eerst een jaar als vrijwilliger gewerkt in een Joodse psychiatrische inrichting in Amersfoort. Dar ontdekte ik dat ik het prettig vind om heel pragmatisch bezig te zijn: bedden op maken, schoonmaken. Studeren zei me niks, terwijl ik daar wel voor was opgeleid. Tijdens mijn studies in Groningen (eerst theologie en daarna psychologie (ws)) ben ik bij het studententoneel gegaan. Toen kwam ik erachter wat toneelspelen met mij deed. We speelden een heel dom stuk: ‘Een ei hoort erbij’, maar daar voelde ik dat dat het was waarvan mijn bloed sneller ging stromen. Alles viel samen en ik hoefde me niet meer af te vragen wat de code was, of hoe ik me moest gedragen.’

Je bent dus niet vanwege de behoefte aan applaus aan het toneel gegaan?

Nee, maar dat doet niemand denk ik, hoor. Het gaat mij om het moment waarop je daar staat en waarop je voelt dat je wortel schiet. Waarop je verbonden bent met alles in en buiten je zelf. Het moment waarop je leeft. Korte tijd later verongelukte mijn beste vriendin. Toen ben ik vertrokken uit Groningen en naar Amsterdam gegaan. Ik ging decors bouwen en dingen doen die een beetje tegen die toneelwereld aanschurkten. Ik heb selectiecursus gedaan in Amsterdam maar werd op het laatste moment niet aangenomen, omdat ik “te diffuus” was. Daarna probeerde ik Maastricht. Daar werd ik aangenomen, in 1984.’

Die twee dodelijke ongelukken. Dat is nogal wat.

‘Inderdaad. Voor mijn leven waren ze van cruciaal belang. Ik moest heel vroeg beslissen hoe ik het leven zag. Ik kan nu nog naar mijn kinderen kijken en me verbazen over hoe zij zich in een simpel spelletje kunnen verliezen, terwijl ik dat echt niet kon op die leeftijd, ik zat teveel in een mist. Ik gun het niemand, maar inmiddels hoort het bij me. Ik leef ermee: pijn en verdriet, maar dat kan ook wel zacht zijn. Het geeft een verbondenheid met iets groots.’

Veel erger kan het ook niet worden.

‘Dat is niet zo, helaas. Als je zoiets op jonge leeftijd hebt meegemaakt ben je voortaan ook sneller eenzaam, sneller in paniek. Met pijn is dat zo. Johan verloor in 1990 zijn vinger, omdat hij met zijn trouwring ergens achter bleef haken. Drie weken daarna kreeg hij een winkelhaak in zijn balzak. Hij zat op een verwarmingsbuis waar een spijker uitstak en stond op om een aanwijzing te roepen. Hij zat onder het bloed. Toen kwamen we in het ziekenhuis binnen, hetzelfde ziekenhuis als waarin hij aan die vinger was geopereerd. Die verpleegsters kregen een fit van het lachen. En ik zei ook, toen ze hem aan het dichtnaaien waren: nou, je bent die vinger al kwijt, dan is dit een peulenschil. De dokter zei toen: nee, als je eenmaal een keer heel erge pijn hebt gehad, ben je daarna veel banger voor pijn. De herinnering aan pijn kan verlammend werken.’

Maastricht, toneelschool, jaren tachtig. Hoe erg was het daar?

Daar zal ieders verhaal anders over zijn. Ik zat in een klas met alleen maar meisjes, onder anderen met Betty Schuurman, Lieke Rosa Altink, Marisa van Eyle: 11 vrouwen. Ik heb me daar drie jaar totaal voor afgesloten. Heb me niet laten zien. Dat was te eng voor me. Ik heb wel veel geleerd en opgeslagen. Johan zegt: “dat is echt niet waar. Als ik aan de school vroeg wie ze goed vonden, kwamen ze steevast met jou op de proppen.” Ik voelde dat niet zo, maar misschien is mijn eigen herinnering veel slechter dan de werkelijkheid. Ik denk dat ik ‘adequaat’ was. Ik wou natuurlijk de beste zijn, maar dat was ik niet. Of ik was het wel, maar het kwam er niet uit. Misschien was ik wel net zo goed als Betty, maar ik durfde niet. Achteraf denk ik: Dora van der Groen heeft mij na haar gastlessen voor drie stukken gevraagd, dus er moet iets in me gezeten hebben. Johan kwam erbij in het vierde jaar en die slaagde er wel in om me door te prikken. Johan heeft mij mijn lichaam, teruggegeven. Tegenwoordig haal ik bijna al mijn kracht uit mijn lichaam.’

Je hebt bijna je hele carrière bij Hollandia doorgebracht.

‘Nee, ik heb er juist altijd voor gezorgd dat ik minstens 1 project per jaar bij anderen deed. Bij Fact, bij Dora van der Groen. Ik heb dat juist gedaan omdat Johan bij Hollandia zat. Hollandia was ook een manier van leven. Dat realiseer je je niet als je er middenin staat, maar achteraf zie ik dat goed. Je gaat ergens heen, richt de boel in, je sport om het vol te houden. We kookten daar. Het is bijna niet voor te stellen, de tijd die daar in ging zitten. We ontwikkelden ook een andere manier van spelen vanwege die locatie. Zonder versterking. Een fysieke, muzikale, directe stijl.

Ben je ooit bang geweest dat het zo vaak werken met je man tot een soort synergie zou leiden, dat jullie aan een half woord genoeg hebben en de rest van de groep achter je laten?

‘Nee. Onze verhouding is er een van strijd en niet van samensmelten. Ik ben altijd degene die zijn woorden het meest in twijfel trekt. Dat was ook het prettige van Hollandia. Toen we daar begonnen waren we allemaal heel kritisch op Johan, want Johan stelde toen nog helemaal niets voor. Hij was nog geen halfgod. Later, bij de repetities in Gent, dachten de Vlaamse acteurs dat ze een huwelijkscrisis meemaakten, terwijl wij niet anders gewend waren.’

Krijgt hij nooit genoeg van die werkwijze?

‘O zeker wel. Vooral in het begin van het repetitieproces. Als hij het ook nog allemaal aan het uitzoeken is. Als dan iemand gelijk de eerste aanwijzing al in twijfel trekt, is dat knap irritant. Ik kan nu wel iets beter meedenken en de grote lijnen in de gaten houden. Dan houd ik de eerste kritiek even binnen. Ik heb echt diepe bewondering voor de manier waarop Johan dingen schijnbaar intuïtief kan bedenken. Vondsten die toevallig lijken te ontstaan en achteraf de basis van de productie blijken te zijn.’

‘Bij een repetitieproces ben ik hoe dan ook helemaal één met de acteurs. Dan ben ik niet de vrouw van de regisseur. Ik bespreek ook geen repetitie-roddels met Johan, na afloop thuis. Hij is met zijn eigen proces bezig, en ik met het mijne. Ook al zien we als acteurs dat een stuk aan het mislukken is. Daar kun je op dat moment niets meer aandoen. Na zes weken repeteren kun je als acteur een voorstelling niet meer bijsturen. Dan moet je meegaan met het proces en er het beste van maken.’

Is er een voorstelling te noemen waarbij je opeens ontdekte dat je het echt kon. Dat je lichamelijk en geestelijk een was?

‘Het gebeurde misschien al bij Thyestes (onder Dora van der Groen (ws)). Ik moest als bode een verhaal vertellen dat te gruwelijk voor woorden was, en ik kwam daar lang niet uit, tot ik bedacht dat ik dat kotsend moest doen. Toen werkte het. Maar zelfs dan kan je dat nog niet benoemen. Het overkomt je meer. Het is een moment waarop het lichaam het overneemt.’

Wat is voor jou de echte doorbraak? Ik zou zeggen: Opening Night.

‘Ja? dat zou ik zelf nou helemaal niet zeggen. Dat stuk rolde uit mijn mouw. Het is gewoon spreektaal uit een film. De hele constellatie om je heen zorgt ervoor dat je in het zonnetje wordt gezet, en jij hoeft alleen maar wat verschillende dingen te laten zien. Dat kan ik wel. Ik had zelf niet het gevoel dat dat nou mijn grote ding was. Ik zie dat meer bij stukken als Menuet, Vuile Dieve. En met Zus van. Het stuk dat ik samen met Lot Vekemans heb gemaakt. Dat is zó mijn verhaal. Daar sta ik helemaal doodstil, anderhalf uur lang, en ik beweeg niet. Het gaat over Ismene, de zus van Antigone, die nu eindelijk spreekt, na 3000 jaar zwijgen. Voor mij was dat een persoonlijke coming out, waarin ik liet zien wat voor soort acteur ik wil zijn.’

Wat is dat voor acteur?

‘Dat vind ik namelijk gewoon knap: ik sta stil, mag niet bewegen. En als ik dan moet spreken, doet de stem het niet: er komt alleen maar gestotter uit. Omdat ik zelf stotteraar ben, is dat nog extra confronterend. Het personage is ook een enorme twijfelkont en dat ben ik ook: een advocatendochter die altijd begrip heeft voor de argumenten van de tegenpartij. Ik bén heel erg een Ismene. Dat is dus een persoonlijk document. Gif, dat ik daarna met Lot Vekemans maakte, is al even persoonlijk. Teksten die dicht bij mezelf staan zijn het moeilijkste om kunst van te maken.’

Ben je nu waar je wezen wilde?

‘Als actrice heb ik wel het gevoel dat ik aangetoond heb dat ik het kan. Het leukste van zo lang bezig zijn is dat ik steeds economischer kan worden. Je hoeft steeds minder kracht te zetten om iets te laten zien, je hebt het al bij je. Ik had eigenlijk ook graag zangeres willen worden, echt heel graag. Maar dat kan ik dus niet. Ik heb wel eens gezongen, maar dan proefde ik aan de reacties van de mensen dat het niet echt bijzonder was.’

Iets groots in het verschiet?

‘Alain Platel wil in 2013 een voorstelling rondom mij maken. Met dansers. Ik ga dan echt een nieuw vocabulaire leren, een ander gebied betreden. Het speelt anderhalf jaar over de hele wereld’

Tjeez.

‘Ik ben blij dat je zo gepast onder de indruk bent.’

Blij met de nominatie?

‘Natuurlijk. Maar een prijs is een prijs. Ik zou veel blijer zijn als mensen in Nederland het toneel meer zouden omarmen. Ik zou willen dat toneel hier überhaupt iets was om je druk over te maken. Dan mogen ze van mij alle prijzen afschaffen. Bij een taalcursus Duits bij de nonnen in Vught sprak ik met Nederlandse zakenlieden die daar ook op cursus zaten. Zij wisten werkelijk niet wat toneel was. Ze kenden acteren van televisie. Dachten dat ik iets met musical deed, maar dat er in een stad een schouwburg stond waar toneel werd gespeeld, daar hadden ze nog nooit van gehoord. Dat vind ik zó erg. De Nederlandse cultuur is een calvinistische handelscultuur die wordt geregeerd door economische wetten. Kunst gaat verder dan brood op de plank Kunst gaat over schoonheid, zingeving en ontroering. Dat zou toch onmisbaar moeten zijn.

Blij mee? Doe me een donatie!
Become a patron at Patreon!

Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.