STAAT VAN THEATER 2008


VERLANGEN NAAR OPEN ZEE

(De speech van Liesbeth Colthof bij de opening van TF1)

Geachte aanwezigen, dames, heren, collega’s

Ik denk dat ik ongeveer 10 jaar was toen mijn vader mij meenam naar deze schouwburg. Het was avond en ik was vast het enige kind. Het licht ging uit. En op stiletto hoge hakken danste een vrouw bijna zwevend tussen hemel en aarde. Ik weet nog dat ik dacht: dit is het mooiste dat ik ooit heb gezien. Mijn hele hart ging uit naar die ranke danseres in het licht. Want wat zij daar vertelde was mijn verhaal. Hoe kon zij weten dat ik me zo voelde. Zo balancerend tussen hemel en aarde met mijn hoofd in de wolken en maar een heel klein plekje om te staan. Hoe kon zij weten van de wankele stappen waarmee ik mij, mijn leven probeerde eigen te maken en van het verlangen naar…. naar zoveel.

Een aantal jaren daarvoor had ik mijn moeder aan de dood verloren en was het grote zwijgen ingetreden. Mijn oma zorgde voor ons en mijn vader staarde uit het raam. Af en toe trokken buurvrouwen mij op schoot en drukten mij woordeloos tegen zich aan. Maar nadat ik er een in haar hand gebeten had, durfde niemand mij meer aan te raken. Ik wilde niet gesust worden, ik wilde dat iemand het lef had om het zwijgen te doorbreken. Ik hoefde niet op iemands schoot, ik wilde iemand die niet bang was voor mijn vragen. Maar het bleef stil. Over mijn moeder werd niet meer gesproken.

Zoals ik zijn er velen, ieder van ons zit hier met zijn eigen verhaal. En wat we allemaal gemeen hebben is dat er ergens een toneelstuk, een boek, een compositie, een kunstwerk is geweest dat ons heeft herkent. Of misschien moet ik zeggen: dat ons heeft gevonden. Want dat is wat een goed toneelstuk, boek of schilderij doet: het zoekt. En allemaal zijn we ooit, al was het maar voor een moment aangeraakt en zijn geworden wat we nu zijn: werkers in de Kunst. Want werkers zijn we, werkers met hart en ziel en met hele lange dagen. Leerlingen, gezellen of meesters met een eigen geschiedenis en een eigen naam. We heten Theu Boermans, Danielle Wagenaar en al die anderen gewikkeld in een strijd om het voortbestaan van hun gezelschap. We heten Frans Lommerse, Moniek Merkx, we geven het theater in Nederland zijn gezicht.

Ik heb de afgelopen weken mijn hoofd gebroken over wat ik hier zou willen zeggen en tegen wie. En aldoor kwam die ene vraag, of is het een noodkreet, in mij op : Het zal toch niet gebeuren dat de nieuwe structuur waaraan door zoveel mensen zo hard is gewerkt, die gewild wordt door zowel de kunstenwereld als de politiek, die de kunst de ruimte en de mogelijkheden kan geven om haar plek in de maatschappij krachtig in te nemen; het zal toch niet gebeuren dat die verandering geen eerlijke kans krijgt?
Het zal toch niet gebeuren dat de drie heilige P’s van het cultureel ondernemerschap : pecunia, publiciteit en publieksaantallen gaan bepalen welke kunst bestaansrecht heeft en welke niet? En ik zeg dit zonder enig dedain voor de P’s. Maar voortdurend herhaald beginnen zij te lijken op de nieuwe mantra in de kunst.
Ik heb een groot ontzag voor woorden, zij bezitten de kracht om in ons hart en ons denken een onuitwisbaar beeld te scheppen. Ze zijn vol schoonheid en gevaarlijk tegelijk. Wanneer een woord uit de taal verdwijnt, verdwijnt vroeg of laat ook de waarde die er in verborgen ligt. Hunkering bijvoorbeeld of hoffelijkheid. En een nieuw woord geeft de werkelijkheid een nieuw aanzien vroeg of laat. Dat is een natuurlijk proces. Panta Rhei. De wereld verandert en wij veranderen mee. Of veranderen wij de wereld? Zo wordt de kunst op dit moment overspoeld met woorden uit de zakenwereld en de commercie. Eigenheid is branding geworden, voorstellingen zijn output, een idee een format. Met deze woorden is een zekere kilte binnen geslopen en de valse impressie dat, mits goed toegepast, alles controleerbaar is. Dat kunst een te sturen proces is en succes afhangt van meetbare factoren. We weten allemaal dat, dat niet waar is, dus wie houden we voor de gek. Belangrijker is om stil te staan bij de mentaliteit die we met deze woorden importeren. Ruilen we ‘ alles van waarde is weerloos’ in voor ‘ alles wat verkoopt is waardevol’ of ‘ wat te moeilijk lijkt, is niet van belang’ ?

Ik ben voorzichtig met woorden. Want voortdurend herhaald lijken woorden een nieuwe waarheid te vormen. Zoals : ‘Kunst is elitair’ of ‘ Waarom zouden mensen die nooit naar de opera gaan mee moeten betalen aan de opera?’ Het zijn van die zinnen waarvan je meteen denkt: ‘ Ja, waarom eigenlijk?’ . En als je ze nog een keer hoort: ‘Dat is echt vreemd dat ik daar aan mee betaal”. Zinnen die een gevoel kweken dat er iets onrechtvaardigs aan de hand is, dat onmiddellijk moet worden recht gezet: ‘ Het is toch te gek dat mensen van mijn geld naar de opera gaan! Laten ze het zelf betalen”. Zinnen die een eigen leven gaan leiden en uiteindelijk resulteren in een nieuw beoordelingskader. En zo wordt een atmosfeer gekweekt waarin de waarde van kunst voor de samenleving gereduceerd wordt tot enkel vermaak en tijdverdrijf. Is dat erg? Ja, dat is erg, want de geschiedenis leert ons dat een samenleving die zijn kunst minimaliseert tot een product, tot een hebbedingetje, dat vroeg of laat ook doet met andere waarden. Van : ‘Waarom zouden mensen die nooit naar de opera gaan, mee moeten betalen aan de opera?’, naar : ‘Waarom zouden mensen die nooit ziek zijn, mee moeten betalen aan de ziektekosten?’, en : ‘Waarom zouden mensen die geen kinderen hebben, mee moeten betalen aan het onderwijs?’ Het lijkt misschien een grote stap, maar mijn collega’s in de Verenigde Staten hebben er dagelijks mee te maken.

Laten
we zorgvuldig zijn met woorden.
En, ik citeer Ritsaert ten Cate:
“Wij moeten woorden vinden in het urgente besef dat daarmee
metterdaad een klimaat kan worden gecreëerd. Geen verdere
uitverkoop, omdat kreupel door het leven gaan geen alternatief meer
mag zijn. Het is van belang dat voortdurend commentaar aanwezig is op
die in de ruimte geroepen slogans. Wil er ooit nog een klimaat
groeien – in plaats van afkalven – waarin, wat kunst in en van
zichzelf is, kan bestaan, dan dient bij voortduring en in toenemende
mate getuigenis afgelegd.”
Wat zou ik graag investeren in het
vinden van die woorden, in een taal die de warmte, de gloed en de
intensiteit van het volledig engagement weer op gang brengt. Een taal
die zich niet ingraaft in het eigen gelijk, die niet denkt de
antwoorden te hebben en alles te begrijpen.

Even een
zijsprong.
Het is 1993. Ik vlieg met het Belgische leger naar
Joegoslavië. Het is midden in de oorlog en we gaan spelen in de
vluchtelingenkampen. Bij aankomst worden we in een bus geladen voor
een vier uur durende tocht. We rijden door een kapotgeschoten
landschap. Verlaten huizen, verwrongen bruggen en bijna nergens
mensen. Ik zie voor het eerst het gezicht van de oorlog. Naast het
spelen wordt ons gevraagd om vluchtelingenkampen te bezoeken. De
eerste keer heb ik het moeilijk. Ik loop het kamp in en voel me
misplaatst. Een ramptoerist. Ik kom in een kleine kamer met een man,
zijn vrouw en zijn oude moeder. De chauffeur van de bus tolkt. Ik
vraag en twee uur lang vertellen zij. De oude vrouw zegt niets zij
houdt mijn hand vast. Bij het afscheid vraag ik, een beetje
beschaamd, waarom ik hier eigenlijk ben. De man kijkt mij vriendelijk
aan en zegt: “Ik woon hier nu twee jaar. Als ik naar mijn buurman
ga en zeg: “Buurman, ik had een half uur om mijn huis te verlaten
en kon niets meenemen. Ik ben beschoten en geslagen. Ik weet niet
waar mijn zoon is en mijn dochter”. Dan zegt hij: “Hou maar op,
buurman. Ik had een boerderij en twaalf koeien en een vrouw…” Wij
praten er niet meer over met elkaar. En nu kom jij en voor het eerst
in lange tijd kan ik mijn verhaal vertellen. Waarom jij hier bent?
Jij bent hier om te luisteren.”

Sindsdien is luisteren voor
mij een radicale keus. En met luisteren bedoel ik niet even naast
iemand zitten en daarna onveranderd je weg vervolgen. Voor mij is
luisteren: je in de gevarenzone begeven. De kans lopen dat je leven
in de war geschopt wordt; dat wat je altijd gelooft hebt, niet langer
waar is; voor de keuze gesteld worden je leven te veranderen, of de
consequentie aanvaarden dat je dat niet kunt opbrengen. Luisteren is
ook: de plotselinge verbondenheid, het geschenk van een nieuw
inzicht, het gevoel over de grenzen van je eigen leven heen te
kijken.

Ik ben op zoek naar woorden die beginnen bij het
luisteren, die essentiële kwaliteit van het hart. Luisteren en niets
reduceren tot wat het op het eerste gezicht lijkt. Een houding die
haaks staat op de meningencultuur die onze maatschappij soms zo
teistert. Een taal die niet objectiviteit pretendeert om
onverschilligheid te verbergen, maar die genereus durft te zijn en
persoonlijk. Wordt het geen tijd voor die taal. Want ook in de
politiek, de zorg, het onderwijs, het zakenleven is de kilte
voelbaar. Of in de woorden van theatermaker Peter Sellars : “Het
herstel van wezenlijk democratische vitaliteit in politieke en
economische systemen is een kwestie van cultuur. Het is aan de
kunstenaars om zo creatief mogelijk nieuwe samenwerkingsverbanden aan
te gaan met zakenlieden en politici, en niet te denken dat wij
slechts franje of het toetje van de maaltijd zijn. Nee, wij vormen
het basisvoedsel, dat wil zeggen het beste van de maaltijd. Er zal
überhaupt geen maaltijd zijn totdat werkers in de cultuur een tafel
creëren waar wij allemaal tegelijk kunnen aanzitten. ”

Het
is een zelfbewuste houding die Sellars hier laat zien. En inderdaad
als we willen dat de samenleving de bindende, ontregelende en
veranderende invloed van kunst behoudt, dan zullen we moeten
samenwerken: de kunstenaars en de politici, de ambtenaren,
theaterdirecteuren, de fondsen en de journalistiek. Niet voor de
kunst, die is uiteindelijk niet afhankelijk van regelingen, systemen,
subsidies of recensies. Het is zo’n diepe noodzaak van mensen om te
schrijven, te dansen, muziek of theater te maken, dat zelfs de meest
rigide dictatuur hen niet tegen houdt. Toen ik onlangs in Iran was
heb ik dat opnieuw zelf mogen ervaren. Overal wordt hartstochtelijk
theater gemaakt en de talrijke restricties van het regime om het
theater dienstbaar te maken aan haar ideologie, worden met even
zoveel creativiteit en intelligentie beantwoord in krachtige en
kritische voorstellingen. Al zijn de omstandigheden waarin gewerkt
wordt ronduit slecht en past alleen respect voor de risico’s die
deze makers lopen en de offers die zij brengen. Kunst overleeft,
kunstenaars niet altijd. Maar de plek van kunst in de samenleving dat
is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daar valt niet mee te
marchanderen, te polderen of te onderhandelen. Die vraagt om een
duidelijke keuze.

Afgelopen zondag werden er cijfers
gepresenteerd waar ik van schrok. Onomstotelijk werd duidelijk dat de
Rijksoverheid zich aan het terug trekken is uit de Kunsten en
groeiend de verantwoordelijkheid overlaat aan de lagere overheden, de
fondsen en niet te vergeten de ‘markt’. En ook al werd mij
verzekerd dat er nu beduidend meer geld gaat naar de kunst dan in de
voorgaande jaren, de cijfers blijven veelzeggend. In 1998 bedroegen
de uitgaven van het ministerie van OCW aan kunst en cultuur 0,74
procent van de totale rijksuitgaven, in 2007 was dat 0,56 procent,
een achteruitgang van 24 procent. Ik begrijp dat de 1% norm inmiddels
geen onderwerp van gesprek meer is, maar ik kan me niet voorstellen
dat de Minister en de politiek hier tevreden mee zijn. Het wordt de
hoogste tijd voor een Jack Langmoment.

Want hoe kan kunst een
rol van betekenis spelen in het leven van mensen, als zij in de
politiek wordt verbannen naar de periferie? En hoe kan de politiek
haar belofte van een menselijke samenleving waarmaken, als zij niet
kunst en cultuur een duidelijk plek gunt?
Ik ben 14 jaar, ik heb
zwarte kleren aan en sta op een groot zwart blok. Ik zeg dingen die
ik niet voor mogelijk had gehouden. Over het leven en hoe moeilijk
het soms is, over burgerlijkheid en verlangen naar de dood. Ik zeg al
die dingen en de ouders, de leraren, mijn klasgenoten; iedereen
blijft gewoon zitten. Ik speel toneel. En in mij lost iets van de
eenzaamheid zich op. Al zijn de woorden misschien honderden jaren
geleden geschreven, zij geven mij een stem.

Die liefde voor
theater is nooit over gegaan. Waarom? Omdat…..
Er is een oud
Perzisch sprookje over Moella Nasroedin die ’s nachts op handen en
voeten over de grond rond kruipt, pal onder een lantaarn op zoek naar
zijn huissleutel. Geen houding voor een oude man en zeker niet om
twee uur ’s nachts. Maar omdat iedereen Moella mag en het
vriendelijk mensen zijn, kruipt algauw het halve dorp mee over de
grond. Twee uur wordt drie uur, drie uur wordt half vier. En ook al
wonen haast en spoed nog niet in het dorp, niets is onuitputtelijk
dus ook aan het geduld van de dorpelingen komt een einde. Nadat ze
voor de zoveelste keer de hele omgeving rond de lantaarn hebben
uitgekamd en elk steentje twintigmaal hebben omgekeerd, zijn ze het
zat. ”Weet je wel zeker dat je hem hier verloren hebt?” “Nee”,
zegt Moella, “Ik verloor hem dichterbij huis, maar daar is het zo
donker. Hier in het licht zoekt het makkelijker.”

Toneel is letterlijk een manier van zoeken in het donker. Net als alle kunst. Gaan, waar nog niemand is gegaan. Het wenselijke, het voorstelbare, het haalbare voorbij. Recht een gebied in dat onbekend is, niet controleerbaar, niet meetbaar. En dat zonder te weten waar je uitkomt. Geen vooropgezet plan, op zoek naar wie wij zijn in de tijd waarin wij leven. En uit dat donker komen nieuwe beelden, ideeën en gedachten. De ijle, breekbare mensfiguren van Giacometti, eenzaam lopend onder de hemel, gemaakt vlak na de tweede wereldoorlog. Beelden die ons eigen duister verlichten. Soms bekruipt mij de angst dat we in een maatschappij leven waarin we liever in het licht zoeken, dan in het donker. Ook al vinden we de sleutel niet. We kennen de weg, we zijn met z’n allen en we hebben lol. Want amusement lijkt inmiddels tot de basisbehoeften van de moderne mens te behoren.

Als ik in 1977 begin theater te maken voor kinderen, is de algemene opvatting over kinderen simpel: ‘kinderen zijn gelukkig. En de kindertijd is de mooiste tijd van het leven’. Het spaarzaam jeugdtheater heeft de taak te amuseren en doet dat in vrolijke voorstellingen, die niet te moeilijk zijn. Mij maken ze woedend. Theater is zoveel meer. Waarom worden kinderen afgescheept met die flauwekul? Natuurlijk, ik begrijp hoe groot het verlangen is je kind gelukkig te zien. Ik heb zelf een zoon. Niets is zo onverdraaglijk is als het verdriet van kinderen. Maar ik weet uit eigen ervaring ook wat een enorme opgave het is die “gelukkige kindertijd”. Je kan er namelijk niet aan voldoen. Daar zorgt het leven wel voor. Van dapper doen of je gelukkig bent, groei je niet. Je groeit door te zijn waar je bent, in het leven wat je hebt. Daarover zwijgen, maakt onmondig en onzeker. Het leert je de eigen waarneming te wantrouwen. Het vervreemdt en creëert afstand. Zowel bij kinderen als bij volwassenen. Ik weet dat theater die afstand kan doorbreken.

Dat is het geheim van de kunst, het geheim van hoe die danseres lang geleden wist wat ik voelde. Dat wij in ervaring met elkaar verbonden zijn, in al onze ervaringen, niet alleen in wat ons laat lachen, maar ook in wat ons verdriet doet of eenzaam maakt.

Ik ben in Gaza, waar ik een workshop geef aan jonge Palestijnse acteurs en regisseurs. Op de vijfde dag bombardeert het Israëlische leger, in die uitzichtloze keten van vergelding op vergelding, een flatgebouw. Er vallen vele doden. De woede, het verdriet en de roep om wraak schreeuwen de hele nacht door de straten. De volgende dag is iedereen er, behalve Mohammed Ascribi. Hij komt veertig minuten later, zijn schouder en arm in een kooi van ijzerdraad en gips, zijn gezicht onder de schrammen. Zijn huis is er niet meer en hij heeft de hele nacht in het ziekenhuis doorgebracht. Toch zit hij hier. En we gaan aan het werk. Want niet alleen het zwijgen houdt mensen opgesloten. Meningen zijn ook een prima gevangenis. En vernedering. Armoede. Haat. Mensen snakken naar een opening. Een raam, waardoor ze naar buiten en naar binnen kunnen kijken. Voor Mohammed is het theater zo’n raam. Het geeft hem de mogelijkheid meer te zijn dan de haat en de onverzoenlijkheid, die niet alleen om hem heen, maar ook in zijn eigen hart leeft.

Dat is het theater dat mij dierbaar is. Theater dat autonoom is en zijn publiek serieus neemt. En dat theater heeft het niet makkelijk. Niet omdat er geen publiek voor is, dat weiger ik te geloven. Maar omdat we verstrikt dreigen te raken in een groot misverstand. Groeiend worden we aangespoord om de marketing- en publiekwervingsstrategien van de grote amusementsproducenten over te nemen. Een aanpak die gedoemd is te mislukken. We hebben er niet het geld en de toegang tot de media voor. Daarnaast ‘ verkopen’ we iets anders. Het amusement belooft zijn publiek de zekerheid van het bekende. Het weet wat het kan verwachten en krijgt dat ook. Kunst is een afspraak met het onbekende, want met een duidelijk omschreven doel voor ogen wordt het scheppingsproces in feite onmogelijk. En dan is de vraag: willen we investeren in het theater dat in het donker zoekt, of blijven we Liever met zijn allen in het licht?

Ik denk dat mensen onder het bombardement aan amusement en haar voortdurende appel om het leuk te hebben, snakken naar betekenis. Hen interesseren voor het theater vraagt om een persoonlijke benadering. Het gaat erom een band op te bouwen, want als theater een incident wordt, brengt ze zich zelf om. Daarvoor is die basisinfrastructuur, omdat ze de theatermakers mogelijkheid geeft om te investeren in een doorlopend contact met het publiek. Ritsaert ten Cate zei het al: ‘ Er dient in toenemende mate getuigenis afgelegd’. De theatermakers in hun werk en in de inspanning hun publiek te leren kennen. De theaterdirecteuren enprogrammeurs in hun durf om risico’s te nemen en hun publiek te verleiden tot een avontuur. De Minister en de politici door zich niet afzijdig te houden, maar betrokken te vechten om de basisinfrastructuur en het Fonds de middelen te geven die door de Raad van Cultuur zo helder aangegeven zijn.

Ik weet het. Er zijn andere prioriteiten Een goedgemaakte hartklep kan een leven redden, een hoge dijk beschermt ons voor het water tot ver in de volgende eeuw. Maar zoals het de onze taak is om kunst te maken die net zo noodzakelijk en levenschenkend is als een hartklep of een dijk, is het de taak van de subsidiënten om dit land van de kunst te beschermen. Want land wat echt verloren is aan de woeste zee van lol en commercie win je nooit meer terug. Het getuigt van moed en gezond verstand om nu de contouren van het nieuwe beleid zichtbaar zijn, te kijken waar schade is aangericht en dat te reparen.

Boven mijn bureau hangt al jaren een uitspraak van Antoine de Saint-Exupery. Ik kijk ernaar als ik, druk bezig met het uitvoeren van mijn plannen, het zicht op de essentie dreig te verliezen: ‘Wanneer je een schip wilt bouwen, breng dan geen mensen bij elkaar om hout aan te slepen, werktekeningen te maken, taken te bepalen en werk te verdelen, maar leer mensen verlangen naar de open zee.’

Ik dank u wel.

Liesbeth Coltof

 

Blij mee? Doe me een donatie!
Become a patron at Patreon!

Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.