Ik zou het woord nooit gebruiken, vooral ook omdat ik het tijdens mijn 8-jarige studie Theaterwetenschap nooit heb gehoord. Het kan aan mijn oren liggen, natuurlijk, maar het woord ‘Deontologisch‘ zegt mij helemaal niets, terwijl twee Vlaamse collega recensenten het allebei in bijna elke zin toepasten. Het gaf eigenlijk precies aan waar de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland liggen, als we het even beperkt houden tot het theater. Gisteren debatteerden we erover in één van de zalen van TIN , en het was best gezellig.
De conclusies waren overigens even simpel als helder. In Vlaanderen bestaat een kleine, maar actieve culturele elite, waarvan de macht nog volledig onaangetast is. In Nederland heeft die elite zich in 2002 ingegraven en teruggetrokken uit het culturele en maatschappelijke debat. In Vlaanderen leidt die elitaire macht tot een innige verwevenheid van wetenschap, kunstenaars en pers, en dat levert bij tijden buitengewoon interessant theater op, overigens begeleid door opvallend milde en vooral humorloze berichtgeving in de media, die zichzelf steevast te serieus nemen. In Nederland bestaat die innige band niet en dat leidt ertoe dat kunst, wetenschap en journalistiek eigenlijk continu op voet van oorlog met elkaar verkeren. Of, zoals de conclusie van de avond was: Nederlandse theaterrecensies zullen over het algemeen minder goed overeind blijven in een wetenschappelijk discours, maar ze zijn wel een stuk leesbaarder en beter opgeschreven dan Vlaamse kritieken.
Dit was een conclusie die overigens door de Vlamingen werd voorgesteld. Men stelt er daar een eer in om bij een journalistiek artikel bepaalde groepen potentiële lezers uit te sluiten. In de Nederlandse pers is zoiets ondenkbaar.
Hoe sterk dat verschil is toont bijvoorbeeld de juryselectie voor het jaarlijkse Theaterfestival aan. In België kiest een jury, waarvan altijd een minderheid journalist is, vrijwel altijd voor voorstellingen die niet ‘goed’, ‘mooi’, of ‘bijzonder’ te noemen zijn, maar die wel soort van belangrijk zijn. In Nederland gebeurde dat een tijd lang ook, zeker toen de twee festivals nog samen optrokken. In het jurydebat dolven Nederlandse journalisten eigenlijk altijd het onderspit, omdat zij de intellectuele argumenten van hun wetenschappelijk geschoolde Vlaamse collega’s niet konden pareren..
Om die Vlaams-intellectuele invloed terug te dringen werden de festivals en de jury’s gescheiden. Nederland zou voor ‘mooi’ moeten gaan, maar na twee seizoenen waarin dat aardig lukte, is het dit jaar weer misgegaan. Het ligt aan de grote invloed van wetenschappelijk en intellectueel ambitieuze leden als hoogleraar Maaike Bleeker, wier invloed dan wel niet expliciet, maar zeker impliciet groot was. Jonge leden van de jury wilden indruk op haar maken, en kozen dus voor moeilijker theater, en lieten zich meer door ideologie en zelfs deontologie (jajajaja!!! Lekkeerrrrr!) leiden dan door smaak of publieke verantwoordelijkheid.
Dat is een grote zonde, althans in Nederland. Het festival beoogt namelijk het brede publiek een staalkaart te tonen van hoe het theater er nu bij ligt. Dat het afgelopen seizoen geen topjaar was, is duidelijk, maar de huidige juryselectie is te lezen als een dikke opgestoken middelvinger naar iedereen die het afgelopen jaar naar een voorstelling in een schouwburg ging en het daarbij naar zijn zin had. Éénpersoons ervaringstheater is inderdaad helemaal hot, maar door toppers als Angels in America of Een Meeuw van Keesen & Co en dubieuze hits als De Goede Dood niet te programmeren verklaart de jury zichzelf onbevoegd.
Vanmiddag (3 juni) is er een debat over, in de Utrechtse Stadsschouwburg.