Klappen


Beleefdheid is de dood voor het toneel

Geeft u altijd een fooi in een restaurant? Ook al heeft u beroerd gegeten, bent u schofterig behandeld door een ondeskundige ober en stond de muziek te hard? Nee? Hoe komt het dan dat iedere theatervoorstelling, hoe slecht ook, beloond wordt met een staande ovatie?

Er was een tijd, nog niet zo lang geleden, dat een staande ovatie de hoogste eer was die een toneelvoorstelling kon behalen. Dan zag je de acteurs opgloeien bij het slotapplaus, wanneer plotseling, bij aanzwellend geluid, de zaal als één man opstond en weigerde te stoppen met klappen en stampen tot de allerlaatste toneelknecht zijn buigingkje was komen maken. Daar werd ik altijd heel warm van.

Maar nu? Na een beroerd toneelavondje, waar een paar automatische piloten van acteurs een belabberd geregisseerd stukje broddelwerk van een amateurschrijver naar God geholpen hebben, gaat de zaal nog steeds overeind. Klapt iedereen zijn handen rood. Alsof er collectief honderd euro fooi wordt gegeven bij de MacDonalds, en dat alleen omdat ze ‘meneer’ gezegd hebben.

Als professioneel toneelkijker zie ik drie voorstellingen per week. Ik ben een enorm bewuste klapper. Toch doe ik ook aan ‘beleefdheidsklappen’. Dan beweeg je de handen op en neer, maar zorg je ervoor dat ze geen geluid maken. Beleefdheidsklappen doe je wanneer de mensen naast je wel een goede avond lijken te hebben gehad, en je hun plezier niet wilt bederven. Als iedereen dan gaat staan, omdat de verplichte staande ovatie wordt ingezet, blijf ik even zitten. Niet te lang, want je kunt heel claustrofobisch worden tussen al die staande lijven. Daarom heb ik altijd een grote tas bij me, waar ik vóór de voorstelling allerlei notitieboekjes, persmappen en andere onzin uit gehaald heb, zodat ik een reden heb om op te staan: ik moet mijn tas inpakken. Dat doe ik dan een beetje demonstratief, zodat men niet denkt dat ik sta te ovationeren.

Laf eigenlijk, als ik het zo nog eens nalees. Want dat het met angst, of zelfs kuddegedrag te maken heeft, staat buiten kijf. Bij de première van Kraaijkamps Huisbewaarder werd er weer een staaltje van geleverd. Die voorstelling liep niet echt lekker, zoals wel vaker bij premières. Gelukkig zat Joop in de zaal. Twee stoelen rechts achter me. Joop is een grote man. Die kun je moeilijk negeren. Joop heeft ook een goed ontwikkeld klapvermogen. En bij zo’n première weet iedereen wie Joop is. Ze zijn tenslotte allemaal door hem uitgenodigd.

Wat gebeurde er? Joop houdt van ‘open doekjes’. Het tussenapplaus voor mooie monologen of scènes is de hoogste eer voor een acteur. Alleen, met die doekjes wilde het niet vlotten. Dus nam Joop het initiatief. Iedere keer weer. En omdat het Joop was, ging iedereen mee. Joop houdt namelijk goed bij wie van zijn gasten klapt. Echt waar. De pers is vrijgesteld, maar tot en met Jeroen Krabbé worden er archieven bijgehouden. Dus zit er maar één ding op: meeklappen. Tikje genant, eigenlijk, maar bij Joop klapt iedereen voor het behoud van zijn carrière.

Maar hoe zit dat bij betalende bezoekers, die niet tot de vriendenkring van Joop horen? Is een verpeste avond die ook nog eens twintig euro per persoon heeft gekost een applaus waard? Nee toch? Of gaan we staan omdat we eindelijk de benen kunnen strekken en de handen door die krappe stoeltjes ook even wakkergeklapt moeten worden?

Kunnen we collectief niet eens terugkeren naar vroeger, toen een applaus nog een serieuze bekroning was. Kunnen we niet weer eens allemaal stil blijven zitten als de acteurs na een bedroevende avond hun fooi komen halen? Kunnen zij niet eens voor óns klappen, omdat we niet met slaande deuren tijdens de voorstelling het pand hebben verlaten, schreeuwend om het geld voor het kaartje? Het Nederlandse toneel zou er beter van worden.

Verschenen in de rubriek Kunstbroeders © van het Utrechts Nieuwsblad, 6-3-2002

Blij mee? Doe me een donatie!
Become a patron at Patreon!

Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.

, ,