Theaters: Net als de voorstellingen zijn ook de theaters, waaruit het Circuit bestaat, aan selectie onderhevig geweest


De theaters

Inleiding

Net als de voorstellingen zijn ook de theaters, waaruit het Circuit bestaat, aan selectie onderhevig geweest. De eerste selectie van theaters, in 1991, vond plaats op basis van één criterium: landelijke spreiding. In iedere provincie moest minstens één theater worden gevonden, dat aan het experiment wilde meewerken.

In de loop van de vijf seizoenen bleek de infrastructuur, zoals die was ontstaan, niet te voldoen. Niet alleen was het aantal deelnemende theaters te groot om maandelijks ieder theater een voorstelling aan te kunnen  bieden, ook klopte in een aantal theaters geen “warm hart voor het amateurtheater“.

Theater capac. 91-92 92-93 93-94 94-95 95-96 gem.
Achterom Hilversum 80 15 15
Bibliotheektheater Rotterdam 180 30 30
Provadja Alkmaar 75 16 16
De Kolk Assen 80 22 0 11
De Lieve Vrouw Amersfoort 150 44 37 41
Vestzaktheater Vlissingen 68 24 13 18
WA-Theater Utrecht 100 10 28 24
B.C.A. Tilburg 120 25 24 18 23
De Engelenbak Amsterdam 100 29 51 34 67 43
Het Hek van de Dam Ekehaar 60 28 45 41 48 48 42
Parktheater Arnhem 75 28 27 50 48 52 41
Klein Carré Sittard 80 62 33 43 32 30 40
Steigertheater Nijmegen 100 42 29 38 37 34 36
Prinsentheater Groningen 100 31 27 23 39 38 32
Concordia Enschede 160 19 37 15 24 20 23
Kleine Zaal Eindhoven 370 40 0 20
Romein Leeuwarden 125 23 118 39
Pakhuis Hoorn 77 40 15 32
Garenspinnerij Gouda 50 24 23 24
Ostadetheater Amsterdam 84 36 25 38 33
De Garage Venlo 95 44 36 40

Uiteindelijk zijn acht theaters overgebleven, die tijdens de besprekingen over de Circuit-reorganisatie in 1994 positief uit de beoordeling waren gekomen. In de bijgaande lijst zijn deze grijs gearceerd.

Kwantiteit versus Kwaliteit

Een nationaal Circuit

Natuurlijk moet een landelijke instelling zijn activiteiten ook een landelijke uitstraling geven. Dit is de belangrijkste reden geweest voor het grote aantal theaters waarmee het Circuit van start ging. In iedere provincie minstens één theater. Die theaters moesten vervolgens van voorstellingen worden voorzien. Uitgegaan werd van één Circuit-voorstelling per maand per theater. In het eerste seizoen gold die afspraak pas vanaf eind november 1991, omdat de selectie voor het Circuit pas in september van start was gegaan. Daarom kon niet worden teruggevallen op groepen die al in april of mei van dat jaar waren geselecteerd.

Een aantal theaters had echter afwijkende afspraken gemaakt: Het Hek van de Dam, Het Vestzaktheater en De Kolk programmeerden pas vanaf februari, Het Steigertheater hield het op eens in de twee maanden. Het Willem Arntz-Theater en het Parktheater hadden hun Circuit-deelname beperkt tot één lang weekend in de tweede helft van het seizoen. Theater de Lieve Vrouw heeft dat seizoen alleen gediend als plaats waar de opening van het Circuit plaatsvond. De overige theaters hadden op onregelmatige tijden in het seizoen ruimte vrijgemaakt voor voorstellingen. Dit lag waarschijnlijk aan het feit, dat de meeste van deze theaters al lang van tevoren hun programma vastleggen, zodat er niet meer op korte termijn vaste Circuit-data konden worden vastgelegd.

De Circuit-selectie leverde negentien producties op. Het programmeren van voorstellingen voor het Circuit was dus niet al te problematisch: er hoefde maar een half seizoen gevuld te worden, en met twintig beschikbare producties kon dat makkelijk.

Valse start

Hierdoor heeft het Circuit — achteraf gezien — een valse start gemaakt. De indruk was, dat de basisvoorwaarden voor het Circuit goed waren geregeld. Toen in het tweede seizoen de kwaliteit van de aangemelde producties ernstig tegenviel, werden de problemen die in de programmering ontstonden vooral geweten aan de kwaliteit van het aangemelde materiaal. Het werkelijke probleem: teveel theaters, en daardoor een te grote programmeringsdruk, bleef daardoor onderbelicht.

In het betreffende jaarverslag van 1992, waarin de eerste anderhalf jaar van het Circuit werden geëvalueerd, kwam dat duidelijk naar voren. De problemen met de beschikbaarheid van groepen waren kennelijk dermate groot geweest, dat aan de andere kant van de problematiek geen aandacht werd besteed.

32 uur

Die “andere kant” is de werkdruk voor de organisatie: op basis van de gunstige resultaten van het eerste seizoen waren met zoveel mogelijk van de bestaande en de nieuwe Circuit-theaters opties voor één voorstelling per maand afgesproken. Dit was nog niet overal gelukt, zodat (achteraf gezien gelukkig) niet het maximum van 144 opties was afgesproken. De Circuit-organisatie, die effectief uit alleen Marie-Noël de Boer bestaat, hoefde nu “slechts” 88 opties in te vullen. Zelfs al zou er voldoende aanbod van voorstellingen zijn, dan is dat nog een vrijwel onmogelijke opgave voor een éénmansbedrijf, zeker als de organisator van het Circuit ook nog eens een groot deel van de selectiebezoeken moet afleggen. Met een 32-uurs contract op die manier een Circuit “runnen”, waar andere organisaties (Theater Netwerk Nederland) een hele staf voor hebben aangesteld, is vragen om moeilijkheden.

Dit wordt alleen nog maar erger, als een dergelijke planningsopgaaf betrekking heeft op amateurgroepen. Los van het feit, dat zij het spelen combineren met andere bezigheden, en dus niet zomaar tijd hebben om bijvoorbeeld tien keer met een voorstelling op reis te gaan, zijn afspraken met vrijwilligers altijd moeilijk vast te houden. Een amateurgezelschap kan geen contracten sluiten met zijn spelers. Geldt voor professionals alleen ernstige ziekte of overmacht als reden voor contractbreuk, bij amateurs kan dat al een op het laatst ingepland bruiloftsfeest van vrienden of een andere, niet vitale reden zijn. Sancties zijn niet mogelijk.

Doordat dit specifieke werkdruk-aspect in het tweede seizoen door andere problemen werd overschaduwd, werden in het derde seizoen geen noemenswaardige wijzigingen aangebracht in de structuur van het Circuit. Dit leidde (achteraf gezien niet verwonderlijk) tot overbelasting van de coördinator.

Reorganisatie

Onder leiding van Kaja Pohlmann, die tijdelijk was aangesteld om Marie-Noël de Boer te vervangen, werd het Circuit aan een grondige herziening onderworpen. Hiervoor werd onder andere gebruik gemaakt van de afstudeerscriptie van Arjan Moerbeek. Het publieksonderzoek dat hij uitvoerde, leverde als één van de belangrijkste conclusies op, dat het Circuit gebaat was bij een goede publieksbegeleiding in de theaters. Als één van de minder belangrijke conclusies was verder opgenomen, dat het Circuit continuïteit moest bieden. Of er daarvoor ruimere selectiecriteria moesten worden aangelegd, zodat er meer producties in het Circuit konden spelen, of dat er minder theaters mee moesten doen, liet het onderzoek in het midden. De laatste optie — minder theaters — werd wel als de minst wenselijke gezien: het zou ten koste gaan van de landelijke spreiding van het Circuit.

In de reorganisatie-vergaderingen ging men vooral in op het probleem van de tegenvallende bezoekcijfers. Aan de hand van Moerbeeks conclusies en aanbevelingen werden de theaters beoordeeld: men besloot uiteindelijk om alleen door te gaan met die zalen, waar het Circuit — en daarmee het amateurtheater in het algemeen — goed ondersteund werd. Daarnaast werd besloten de continuïteit van het Circuit te versterken. Aangezien alle (nog deelnemende) theaters de strenge selectie wilden handhaven, werd uitgegaan van een gelijkblijvend, klein aanbod van Circuit-waardige producties. Daarom zou er voorlopig ook niet gewerkt worden aan uitbreiding van het aantal theaters, omdat eerst gestreefd moest worden naar het waarborgen van de continuïteit in de bestaande theaters. Met slechts acht theaters was dat beter te doen. Dat dit zou leiden tot het wegvallen van de landelijke spreiding van het Circuit, werd als een tijdelijk, noodzakelijk kwaad gezien, dat op termijn zou kunnen worden opgelost. Over de werkdruk-aspecten, en de hier geconstateerde onmogelijkheid om met één 32-uurs coördinator een dergelijke verplichting aan te gaan, werd niet gesproken.

Het ideale Circuit-theater

Het ideale Circuit-theater heeft een “warm, kloppend hart voor het amateurtheater“. Dit is het belangrijkste criterium geweest voor het afwijzen van theaters.

Het koude hart: de afvallers

Flexibiliteit

Behalve dat er in een theater genoeg stoelen moeten staan en er redelijke technische faciliteiten aanwezig zijn, moet er ook een goede sfeer heersen. Bij bekende professionele groepen kan daar nog wel eens mee geschipperd worden. Een slechte ontvangst, ongemotiveerd personeel en een slechte organisatie van de techniek worden daar deels ondervangen door de kwaliteit en de reputatie van het produkt. Bovendien neemt een professioneel gezelschap zijn eigen technische staf mee, en is daardoor minder afhankelijk van de nukken van het theaterpersoneel. Is de begeleiding van een voorstelling zo slecht, dat deze tot conflicten leidt met de bezoekende groep, dan zal het wegblijven van die professionals in de toekomst nadeliger zijn voor het theater dan voor de groepen.

Bij amateurtheater werkt dat anders. Vooral in de wat grotere zalen, waar de nadruk ligt op bekende professionele programmering, komt het nog wel eens voor, dat van de amateurs dankbaarheid wordt verwacht: zij mogen blij zijn, dat ze überhaupt in het theater mogen spelen, dus “moeten ze geen grote mond hebben”.

Dit probleem komt overigens ook voor aan de “onderkant” van theaterland. Ineke Kemper, die met een voorstelling van STAAT op bezoek kwam in “De Garenspinnerij” in Gouda (een klein cultureel centrum), werd geconfronteerd met personeel dat nauwelijks in hen geïnteresseerd was. De zaal, ook niet echt een goede theaterzaal, was niet ingericht: dat mocht de groep zelf doen.

Nu is het natuurlijk zo, dat ook de groepen zelf niet altijd weten “hoe het hoort”. Professionals zijn meestal al ervaren met het spelen in de vreemdste zalen, en kunnen redelijk goed inspelen op de verschillende bedrijfsculturen die er heersen. Een amateurspeler die speelt in een voorstelling die een Circuit-selectie “gewonnen” heeft, wil nogal eens naast zijn schoenen terechtkomen. Het gebrek aan ervaring met het spelen in vreemde zalen kan dan voor problemen zorgen. Dan Rapaport heeft in een enkel geval klachten gekregen van theaterpersoneel dat met een  arrogante, maar onervaren groep spelers werd geconfronteerd, die “verwachtten dat de rode loper uit zou liggen“.

Het is amateurspelers, die opeens met landelijke erkenning worden geconfronteerd natuurlijk ook niet kwalijk te nemen, dat het ze soms naar de bol stijgt. Het warme hart voor het amateurtheater, dat zo belangrijk is voor de Circuit-theaters, ligt dan ook vooral in de flexibiliteit die van het personeel in de omgang met deze amateurs wordt gevraagd.

Motivatie

Een goed Circuit-theater moet ook de wil hebben om de amateurvoorstellingen te begeleiden en aan het publiek te verkopen. Het Alkmaarse margetheater “Provadja”, dat in het eerste seizoen aan het Circuit deelnam, raakte al snel zijn motivatie kwijt. De programmeur vond het niveau van de Circuit-voorstellingen dermate laag, dat hij voor het tweede seizoen voor de eer bedankte: het Circuit zou eerder publiek wegjagen, dan aantrekken.

Het Asser theater De Kolk besteedde weinig aandacht aan publiciteit, en ook Theater de Lieve Vrouw uit Amersfoort wilde zich weinig inzetten voor het “riskante” Circuit. De Kolk werd verder in het tweede seizoen geconfronteerd met niets dan afgelaste voorstellingen, wat de motivatie om mee te doen waarschijnlijk nog verder heeft doen afnemen.

De deelname van de Kleine Zaal van de Stadsschouwburg Eindhoven, net als de Kolk een regulier professioneel theater, is een duidelijke vergissing geweest van beide kanten. Wat de Circuit-organisatie ertoe bewoog om, met een gemiddelde aantal van 35 toeschouwers, een zaal met 370 stoelen in het Circuit op te nemen, is nog altijd een raadsel.

Organisatie

Naast de hiervoor genoemde afvallers is er nog een aantal Circuit-theaters afgevallen om organisatorische redenen: Tejater Achterom in Hilversum draait volledig op vrijwilligers. In 1991-1992 was er een grote crisis gaande in de Federatie, die het theater bestuurt. De vrijwilligers konden door de organisatorische problemen niet meer worden gemotiveerd. Daardoor was het niet mogelijk om nog voorstellingen te plannen, en waarschijnlijk mede door het lage bezoekcijfer van de voorstelling die wèl doorging (15 toeschouwers) werd daar ook geen moeite meer voor gedaan.

Het Vlissingse Vestzaktheater had al jaren te kampen met lage bezoekcijfers en gebrek aan middelen. Geld voor publiciteit was er nauwelijks, en ook voor de lokale en regionale voorstellingen die werden geprogrammeerd, was er nauwelijks publiek.

Het Utrechtse Willem Arntz-theater leende zich eveneens slecht voor het Circuit. Er worden wel voorstellingen gespeeld van afstudeerproducties van de DDV-opleiding in Utrecht en het wordt ook regelmatig afgehuurd door amateurgroepen, maar voor een eigen programmering en een daaraan gekoppelde publiciteit ontbeert het de faciliteiten. Bovendien is het, als onderdeel van de open psychiatrische kliniek Willem Arntz-huis, ook niet de meest voor de hand liggende plek voor “een avondje uit”: de publiekscijfers waren, zeker voor een grote stad als Utrecht, minimaal.

Het warme hart: de blijvers

Publieksbegeleiding

In 1994 werd de intentie uitgesproken om het randprogramma van de voorstellingen te versterken. Door het organiseren van voor- en nabesprekingen met de makers kon het Circuit herkenbaar gemaakt worden voor het publiek. Het gaat hier tenslotte om bijzondere voorstellingen, en een kader waarin die gebracht worden is dan onontbeerlijk.

Een aantal van de Circuit-theaters was niet voor een georganiseerd randprogramma. Klein Carré in Sittard, Het Hek van de Dam in Ekehaar en de Garage in Venlo hielden vast aan de informele nazit: na afloop van de voorstelling is de bar geopend en kunnen diegenen die dat willen met de makers praten. Het Amsterdamse Ostadetheater beschikt niet over de mogelijkheid om nabesprekingen te organiseren. Als Amsterdams theater mag het bijvoorbeeld geen gebruik maken van de deskundigheid van de PTA’s van Noord-Holland. In de overige theaters werd een meer geformaliseerde vorm van nabespreking georganiseerd, waarbij de PTA’s als gespreksleider optreden. Het Steigertheater, Het Prinsentheater en het Arnhemse Parktheater hebben hier goede ervaringen mee gehad.

Ineke Kemper, PTA van Gelderland, merkt op dat de “Teatime Talks” op zondagmiddag in het Parktheater een groot effect hebben op de ontvangst van het Circuit. Het publiek blijft meestal in groten getale bij deze nabesprekingen hangen, en het blijkt ook, dat er nieuw publiek op af komt. In de bezoekcijfers van het Parktheater is deze ontwikkeling goed te zien: sinds er nabesprekingen worden gehouden is het gemiddeld aantal bezoekers verdubbeld. Datzelfde geldt voor de theaters in Groningen en Nijmegen, hoewel de stijging daar minder spectaculair is.

Het belangrijkste voordeel van de nabesprekingen is, volgens Ineke Kemper, dat de voorbeeldfunctie die de Circuit-voorstellingen hebben hierin pas goed gestalte kan krijgen. Wanneer een kwalitatief goede en bijzondere amateurvoorstelling zonder kader wordt gebracht, is de afstand tot het publiek te groot: men staat erbij en kijkt ernaar. De voorstelling wordt gezien als het resultaat van een uniek werkproces dat specifiek gekoppeld is aan de makers. Wanneer er in de nabespreking informatie kan worden uitgewisseld over hoe er precies aan die voorstelling gewerkt is, blijkt opeens dat zo’n voorstelling een stuk minder uniek is: het blijken ook gewone amateurs, die bijvoorbeeld één dagdeel per week aan hun voorstelling werken, net als de makers die in de zaal zitten. Dan ontstaat er een dialoog, waarvan het publiek nog wat kan opsteken.

Dit zal, aldus Ineke Kemper, er niet direct toe leiden dat die amateurs het werk uit het Circuit gaan kopiëren, maar ze worden zich wel bewust van de mogelijkheden die amateurtheatermakers verder nog ten dienste staan. Op de langere termijn verwacht zij daar zeker effecten van, ook in het traditionele amateurtheater. In dat kader noemt zij een bestuurslid van een traditionele vereniging uit Kilder, die na één voorstelling met nabespreking een vaste klant is geworden van het Circuit en ook andere leden van de vereniging meeneemt naar de nabesprekingen.

Ineke Kemper zegt echter met nadruk, dat het gaat om informatie-uitwisseling, en niet om publieksrecensies. De gespreksleiders moeten zich vooral richten op de inhoudelijke en technische aspecten van de voorstelling en zich verre houden van smaakdiscussies. Dat kan altijd nog na afloop in de bar van het theater.

Publieksbereik

Voor de interne beoordeling van het Circuit, maar ook voor de beoordeling van de Circuit-theaters, hebben de bezoekcijfers een grote rol gespeeld. Vanaf het allereerste jaarverslag van het Circuit werd een belangrijk gedeelte van de teksten van de jaarverslagen gewijd aan de publiekscijfers.

Percentage

Het NCA streeft met het Circuit naar een gemiddelde zaalbezetting van 50%. Dit lijkt een mooi streefgetal, maar een percentage zegt weinig als het gaat om een netwerk van verschillende theaters. Het percentage per theater kan hoogstens informatief zijn voor het theater in kwestie, als het gaat om de vraag of de zaalcapaciteit enigszins in verhouding is met het bereikte publiek. Een laag gemiddeld bezettingspercentage zegt niet zoveel over het draagvlak van het Circuit, maar veel meer over de verhouding tot de beschikbare capaciteit.

In het overzicht aan het begin van dit hoofdstuk zijn dan ook geen percentages opgenomen, maar wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal bezoekers. Dat aantal ligt, zeker in de theaters die al wat langer meedraaien, rond de 40 bezoekers, met een duidelijke stijging in het laatste seizoen. Een groei naar 50 toeschouwers gemiddeld lijkt haalbaar, zeker gezien de positieve ervaringen van het Parktheater, mede dank zij het randprogramma.

Geborgenheid

Er is in het totale overzicht nog een andere trend waar te nemen: hoe groter de zaal, hoe minder ontwikkeling in de publiekscijfers. Concordia, BCA, Lieve Vrouw en Bibliotheektheater hebben alle meer dan 120 plaatsen, en scoren onveranderd lage publiekcijfers. Los van andere factoren, die deze cijfers kunnen beïnvloeden, speelt geborgenheid hierbij waarschijnlijk een grote rol. Die geborgenheid heeft niets te maken met de aankleding van de zaal, maar over het gevoel dat je als toeschouwer bij een voorstelling ervaart. Met 25 collega-toeschouwers tussen 100 lege stoelen zitten is niet prettig. De geboden voorstelling moet dan wel extra goed zijn, om die ongemakkelijkheid weg te nemen.

Die ongemakkelijkheid leidt ertoe, dat het publiek zich minder snel “laat gaan” en het gebodene veel kritischer bekijkt. Mond-tot-mond-reclame zal dan veel minder makkelijk tot stand komen. Er ontstaat in het beste geval een gevoel van exclusiviteit, maar dat trekt niet zoveel toeschouwers: “Er zat bijna niemand, dus het zal ook wel niet veel bijzonders zijn”.

Dat probleem is veel minder bij een kleine zaal van rond de 80 plaatsen, ook al zitten er maar 25 mensen in. De toeschouwer voelt zich minder uniek, en zal het gebodene veel meer in collectiviteit ervaren. Daarmee stijgt de waardering voor de voorstelling. Toeschouwers zullen in de toekomst ook eerder terugkomen en vrienden meenemen.

Uitgaand van een reëel haalbaar bereik van gemiddeld 50 toeschouwers voor Circuitvoorstellingen, moet het NCA in de selectie van de Circuit-theaters streven naar een maximumcapaciteit van 100 stoelen, met een ideale capaciteit van 80.

Populaire stukken

In de bezoekcijfers speelt natuurlijk de bekendheid van de stukken een grote rol. Stukken van Claus, Shakespeare en Heijermans lopen bijna allemaal goed tot zeer goed, terwijl het onbekendere en zelfgeschreven repertoire vrijwel altijd in de laagste regionen te vinden is.

Gunstige publiciteit over bepaalde voorstellingen helpt ook: Ionesco’s De Les, waarmee Het Witte Vuur in het eerste seizoen al een kleine tournee had, trok toen gemiddeld slechts 13 bezoekers. Toen vervolgens het amateurtheaterfestival in De Engelenbak door deze voorstelling werd gewonnen, werd in het tweede seizoen een omvangrijke tournee gespeeld en steeg het gemiddeld aantal bezoekers naar 39. Deze gunstige ontwikkeling zette zich echter niet door naar een grotere belangstelling voor de groep zelf. Toen in het tweede seizoen dezelfde groep met Ionesco’s Macbett werd geselecteerd, was het gemiddeld aantal bezoekers slechts 22, in een tournee die zich eveneens, zij het minder omvangrijk, over twee seizoenen uitspreidde.

Het begint er, gelet op de publiekscijfers van de laatste twee seizoenen, op te lijken dat publiekscijfers minder afhankelijk worden van de bekendheid van de stukken. Het verschil tussen de twee bekendste, best lopende stukken en de subtop van onbekender repertoire is kleiner dan in de voorgaande seizoenen. De absolute top wordt bovendien gevormd door Tergend Langzaam Wakker Worden, een recente tekst van Adelheid Roosen en George Groot. Moll Flanders, een nota bene Engelstalige voorstelling, door de regisseur zelf geschreven, staat op de vierde plaats met 49 toeschouwers gemiddeld. In absolute bezoekersaantallen staat deze voorstelling zelfs bovenaan.

Deze ontwikkeling, die vooral te vinden is bij de Circuit-theaters die al goed lopen kan erop wijzen, dat het Circuit als zodanig bekendheid begint te krijgen: publiek komt hoe dan ook op Circuit-voorstellingen af, of het nu bekende of onbekende stukken zijn. De ontwikkeling van een goed randprogramma en de grotere continuïteit zal daaraan zeker hebben bijgedragen.

Communicatie

Tot nu toe zijn de theaters steeds één keer per seizoen bij elkaar gekomen om het Circuit te evalueren. In die bijeenkomsten wordt bekeken waar knelpunten in de organisatie liggen en waar extra aandacht aan zou moeten worden besteed. Het is tegelijkertijd ook een mogelijkheid om ervaringen uit te wisselen.

Helaas is het tot nu toe bij de jaarlijkse bijeenkomst gebleven, ondanks de intentie van de theaters om “ook eens bij elkaar op bezoek te gaan”. Uit de vergaderverslagen blijkt verder weinig behoefte van de theaters om “succesformules” van andere zalen over te nemen. Het eigen beleid van de staf biedt het theater natuurlijk ook de herkenbaarheid naar het eigen publiek, dus daar wordt zuinig mee omgegaan.

Zo is het idee van de nabesprekingen niet door alle theaters overgenomen, ondanks de positieve resultaten die het Prinsentheater, het Parktheater en het Steigertheater daarmee hebben behaald. Ook de ervaring die zij melden, dat het Circuit daarmee aan herkenbaarheid en publieksbereik wint, overtuigt de andere theaters vooralsnog niet. Vaak is ook de capaciteit niet aanwezig om tijd en energie in het randprogramma te steken: niet alle PTA’s zijn bereid om eens in de maand een Circuit-voorstelling met het publiek na te bespreken.

Het idee dat het NCA Amateur Theater Circuit meer is dan een vaste maandelijkse voorstellingsdatum die door het NCA wordt ingevuld, is nog niet overal doorgedrongen. Wellicht ligt hier een mogelijkheid voor het NCA om met gericht beleid te komen. In het laatste hoofdstuk zal hierop nader worden ingegaan.

Uitzondering: De Engelenbak

Het enige professionele theater in Nederland, dat zich specifiek op amateurtheater richt, heeft zich altijd buiten het Circuit opgesteld. Dat het sinds 1994-1995 ook formeel geen deel meer uitmaakte van het Circuit ligt niet aan het feit dat er geen warm hart voor het amateurtheater klopt. Wel houdt het theater zelf streng vast aan eigen criteria waarmee de programmering plaatsvindt. De Circuit-selectie werd nooit zomaar gevolgd: een voorstelling kon alleen in het theater spelen als de programmeurs deze zelf hadden gezien en goedgekeurd.

Pia van den Berg, sinds 1991 directeur van De Engelenbak, kan zich niet erg vinden in de “ingewikkelde” criteria die het NCA voor het Circuit heeft aangelegd. Volgens haar mystificeren ze waar het werkelijk om gaat: hartstocht, integriteit en bewustzijn.  Daarnaast is het Circuit-aanbod in haar ogen te versnipperd. Zij is voorstander van het op bescheiden schaal “volgen” van gezelschappen, zodat ze ook met misschien wat minder geslaagde voorstellingen de confrontatie met een breed publiek aan kunnen gaan. Met lokale gezelschappen gebeurt dit in De Engelenbak al, maar ook geslaagde groepen van buiten de stad (Het Witte Vuur) worden, na gebleken succes, “blind” geprogrammeerd.

De Engelenbak is echter primair een Amsterdams theater: die gemeente is de belangrijkste subsidiegever. Daarom doet het theater ook dienst als première-zaal voor veel Amsterdamse groepen. Daarnaast scouten de programmeurs ook intensief in de nabije omgeving van Amsterdam. Met voorstellingen van buiten die stad kan het theater vrij “luxe” omgaan: de voorstellingen vormen slechts een minderheid in het programma en alleen het allerbeste (in de ogen van de programmeurs) komt in De Engelenbak. Het theater heeft bovendien weinig programmeringsruimte over: per week staat er slechts één volwassenenen-productie, die op woensdag wordt gebouwd, en van donderdag tot en met zaterdag zijn voorstellingen speelt. Dit houdt in dat er effectief op zijn hoogst 30 tot 40 speelbeurten te vergeven zijn. Met het grote aanbod van ambitieus amateurtheater uit Amsterdam blijft er dan maar weinig ruimte over om groepen uit de rest van Nederland te laten spelen.

De landelijke functie van De Engelenbak wordt daarnaast al goed vervuld met de organisatie van het jaarlijkse Festival Amateur Theater, een co-productie met het NCA, waarvoor overigens zeer intensief met het Circuit wordt samengewerkt. De meeste voorstellingen voor het festival waren ook al geselecteerd voor het Circuit. Dit leidt tot de conclusie, dat er dan misschien wel discussie bestaat over de selectiecriteria, maar dat dat in de praktijk geen verschillen oplevert in wat er geselecteerd wordt.

Conclusie

De gevolgen van de reorganisatie zijn zeer gunstig geweest voor het Circuit. Dank zij de strenge selectie van theaters en voorstellingen begint het Circuit een “gezicht” te ontwikkelen. De schaalverkleining heeft de werkdruk binnen de organisatie wat de planning betreft iets verminderd. Bovendien is de continuïteit van het Circuit beter gewaarborgd. In bijna alle deelnemende theaters is per maand één voorstelling te zien geweest.

De bezoekcijfers stijgen, onafhankelijk van de bekendheid van de geboden stukken. Er ontstaat een vast publiek voor Circuit-voorstellingen. Dit gebeurt vooral in die theaters waar met nabesprekingen een goed kader wordt geboden voor de Circuit-voorstellingen. Dat kader kan beschouwd worden als een essentieel onderdeel van het Circuit: hiermee kan de voorbeeldfunctie van het Circuit inhoud worden gegeven. Voorstellingen worden niet meer gepresenteerd als afstandelijke hoogtepunten van kwaliteit, maar als voorbeelden van bijzondere werkwijzen, waarover met de makers van gedachten kan worden gewisseld.

De communicatie tussen de verschillende Circuit-theaters laat op dit moment nog te wensen over. Daardoor leiden de gunstige ervaringen van het ene theater niet direct tot een aanpassing van het beleid in het andere theater.

De groepen zijover het algemeen heel tevreden over het spelen van tournee’s. In de laatste seizoenen waren die ook gemiddeld veel omvangrijker dan in de seizoenen daarvoor, zeker als daarbij wordt inbegrepen, dat De Engelenbak geen Circuit-theater was.

Blij mee? Doe me een donatie!
Become a patron at Patreon!

Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.