‘In elke groep zit zo’n betrouwbare lobbes als ik’


Fred Goessens is dood geweest, maar leeft nog steeds. Even compromisloos als altijd. De betrouwbaarste acteur van Nederland maakt een tussentijds testamentje op na tweeëntwintig jaar Toneelgroep Amsterdam. ‘Ik had schijt aan alles’

Fred Goessens, geboren in 1953, had als kind in ieder geval één ding mee: op zijn middelbare school liep Kees Willems rond. Een docent met een diepe liefde voor toneel. Een liefde die hij kon overbrengen. Immers, thuis had Kees Willems een zoon rondlopen die Jeroen heette en die later aan het toneel zou gaan. Kees Willems gaf dramalessen op de Maastrichtse havo van Fred Goessens: ,,Dat interesseerde niemand ene ruk, want daar moest je gedichten voorlezen. Ik was de enige die dat wel leuk vond. Hij was goed bevriend met de toenmalige directeur van de toneelschool. Elk jaar regisseerde hij het grote toneelstuk op school. En dan speelde ik de hoofdrol.”

Voor de rest interesseerde die hele school Fred Goessens niet zo. Sterker nog. Goessens was een klein ettertje. Toen hij samen met een vriendje de likeur in de kersenbonbons van een oude economieleraar verving door groene inkt werd hij van school verwijderd. Tenminste, dat was de bedoeling. Het gesprek met de rector liep anders: ,,Ik zei tegen die man, dan heb je op het eind van het jaar geen toneelstuk. Pure chantage. Toen hebben ze me maar drie dagen geschorst, want anders zou er inderdaad geen toneelstuk komen. Ik was me wel bewust van de positie die ik had.”

Het mocht niet baten. Een tijdje later werd hij alsnog verzocht te vertrekken. Waarbij het toeval wilde dat op de school waar Goessens toen kwam, ook weer dramalessen werden gegeven door Kees Willems.

Toen Willems het aan zijn nieren kreeg werkte Fred vaak bij zijn speldocent thuis: ,,Daar zagen we twee kleine kinderen rondlopen, en één daarvan moet Jeroen geweest zijn. Korte tijd later overleed Kees Willems. Als ik Jeroen nu weer zie, dan denk ik echt: Jezus, twee druppels water zijn vader. Die wenkbrauwen, die gegroefde karakteristieke kop.”

Bourgondisch

Het was vanzelfsprekend dat Goessens naar de toneelacademie zou gaan, en Fred vond het ook heel vanzelfsprekend dat hij daar werd aangenomen. Dat hij na een jaar er weer af moest was een tegenvaller: ,,Ik was te bourgondisch, zeiden ze. Dat was toen een maatstaf. Maar mijn wereld stortte in. Het was altijd zo vanzelfsprekend dat ik naar de toneelschool ging en dat ik acteur zou worden, en toen moest ik eraf en toen wist ik het even niet meer.”

De in een groot en bekend Maastrichts café opgegroeide Goessens had dan ook al het nodige te verstouwen gekregen. Toen hij zeventien was stierf zijn oudste zus plotseling. ,,Ze was 21 en kreeg een hartstilstand op het toilet. Daar kom je niet zo makkelijk overheen. Het hele gezin viel uit elkaar. Kijk, je weet dat geboren worden automatisch inhoudt dat je doodgaat, maar dat hoort op een normale manier te gaan. Oude mensen gaan dood. Als iemand er zo van de ene op de andere dag niet meer is, daar kom je eigenlijk nooit overheen. Dat is hard, en dat begrijp je niet. Dat heeft invloed gehad op mijn leven. Ik begrijp het nog steeds niet. Een ziekte, dan kan nog, maar dit. Mijn fatalistische leven sindsdien is daar duidelijk het gevolg van. Ik had schijt aan alles.”

Na de afwijzing door de Toneelacademie zwierf hij een tijd rond. Hij zat in Frankrijk, had tientallen baantjes en keerde na een tijdje weer terug. Een na twee maanden weer opgegeven studie Frans en Engels bracht hem naar Utrecht waar hij zich in het toneelleven stortte. Want zonder toneel bleek overleven lastig: ,,Via het toneel had ik een uitlaatklep. Voor mij is die dode zus een reden geworden om daar te staan. Het heeft niet altijd met dood te maken, maar ik kon daar wel mijn emoties kwijt, wat niet lukte in het dagelijks leven. Dat lijkt misschien op therapie, maar dat is meer hoe ik het achteraf bekijk. Ik heb daar van te voren niet voor gekozen.”

Eind jaren zeventig gebeurde er van alles in Utrecht. Hij werkte er met Cançi Geraerdts’ gezelschap La Luna en was veelvuldig te zien in de grote spektakelproducties die Aram Adriaanse in die tijd jaarlijks organiseerde. En hij trad met Theatergroep Piek op in het piepkleine Theatercafé De Bastaard, waar hij eerst met Aram Adriaanse en later met Willibrord Keessen tot ster van het Utrechtse theater uitgroeide. Dat begon op te vallen in Amsterdam. ,,Dat begon al bij de Bourgeois Gentilhomme (een megaspektakel in de Utrechtse Geertekerk, ws.). Daar kwam Hans Kemna al naar me toe, maar ik moest niks van de man hebben. Die Amsterdamse scene, dat zag ik niet zitten. Maar in Utrecht kwam maar niets structureels van de grond. Jetta Ernst en Aram Adriaanse en Jos Groenier maakten die zomerspektakels een keer per jaar. Dat liep als een trein en was allemaal spectaculair, maar daar hield het ook mee op. De Blauwe Zaal kreeg geen geld, en Cançi Geraerdts kreeg ook geen poot aan de grond. La Luna, dat had wat kunnen worden. Maar we bleven maar doorwerken met behoud van uitkering en dat hing me de keel uit. Als Toneelgroep Amsterdam niet op mijn weg was gekomen was ik waarschijnlijk toch wel elders gaan solliciteren. In Utrecht gebeurde het niet. Waar heb ik nog niet gespeeld in Utrecht? Van de Domtoren tot de Bastaard, tot Kikker, tot ’t Hoogt en de kelders van de Stadsschouwburg. Daar raakte ik op uitgekeken. Toen kwam dit op mijn pad. Ik was er niet bewust naar op zoek, maar ik weet niet wat ik gedaan zou hebben als dit niet op mijn pad was gekomen.”

Oude Garde

Goessens speelde een hoofdrol in een tamelijk legendarische voorstelling van Richard III, geregisseerd door Willibrord Keesen. Op een dag zaten Gerardjan Rijnders en Hans Kemna in het publiek. Fred dacht dat ze voor één van de anderen gekomen waren. ,,Wist ik veel. Ik wist niet dat er een fusie op handen was tussen Centrum, Baal en Publiekstheater, en dat ze nieuwe mensen zochten. Toen bleek dat ze voor mij kwamen. Ze wilden jonge mensen hebben die van de straat kwamen met een andere achtergrond dan de toneelschool. Er zijn er dat jaar zes of zeven aangenomen en na een jaar waren die allemaal weg en was ik alleen over. Maar na twee jaar dacht ik ook: dit is niks voor mij. Echt waar. Sta ik hier tussen de groten der aarde: Pierre Bokma, Gijs de Lange, Joop Admiraal, Jacques Commandeur, en ik vond er niks aan. Omdat ik alleen maar mocht acteren. Ik mocht niet eens mijn eigen knopen aan mijn hemd zetten, mijn eigen schoenen niet poetsen. Je mocht niks behalve je tekst uit je kop leren en daar gaan staan. Dat vond ik heel saai.”

En erger nog: ,,Dat gezelschapsleven beviel me ook niet zo. Veel zuipen, nachten in De Smoeshaan, het is een wereld apart, iedereen kende elkaar en ik was een buitenstaander. Ik had daar niet de grootste pret.”

Toch heeft hij het volgehouden. ,,De oude garde heeft me op de been gehouden. Joop Admiraal, Jacques Commandeur, Onno Molenkamp. Die namen me weleens apart. Ze zeiden: je hoeft je niet zo uit te sloven, we vinden je zo ook wel aardig. Joop zei dat. En wat ook geholpen heeft is dat Gerardjan Rijnders mij op een dag een script toegooide. Ik bladerde dat door, en ik zei: Godverdomme, weer geen tekst. Geef me nou eens een fatsoenlijke rol. En toen zei hij: lees het nou eerst. Dat was Liefhebber. Dat hebben we negen jaar gespeeld over de hele wereld.”

Zelf behoort Goessens nu tot de oude garde van Toneelgroep Amsterdam en kan hij jongeren op sleeptouw nemen: ,,Je moet je een plaats veroveren in zo’n gezelschap. Niet iedereen kan dat. Dat is echt een kunst. Er zijn veel jonge acteurs die ervan dromen om hier te spelen, maar dan spelen ze hier twee voorstellingen en krijgen ze het moeilijk. Het klinkt lullig, maar dat zal altijd zo blijven. In zo’n gezelschap is een hiërarchie, hoe lullig dat ook is. Er zijn mensen die de hoofdrol spelen, die de kar moeten trekken. Dat zal ik niet zijn. Als je dat eenmaal van jezelf weet, als je je plek weet, dan wordt het leven een stuk makkelijker. In elke groep heb je de kartrekkers, de mensen die te laat komen, mensen met een grote bek, de ijdeltuiten, en in elke groep zit ook zo’n betrouwbare lobbes als ik. Zo is de verantwoordelijkheid verdeeld. Dat moet je dus leren.”

Winter

Is dat niet wat te relativerend? Goessens vindt van niet: ,,Laten we eerlijk zijn. Pierre Bokma is gewoon een betere acteur dan ik. Ik leer nog elke dag van Kesting en Derwig. Hoe die jongens tekst behandelen. Dat heb ik nooit gekund. En toch probeer ik daar een graantje van mee te pakken. Ben ik dan een mindere acteur? Mijn functie is belangrijk. Dat kunnen die anderen weer niet. Dat is een hele sociale functie. Ik vul dat gat op. Het gaat niet over acteren. Je moet ook met elkaar de winter door. En dan heb je mij nodig. Meestal als er ergens stront is, spring ik ertussen om het op te lossen.”

,,Ik ben geen Siem Vroom-achtige karakterspeler, die altijd en eeuwig de politieagent is. Dan kun je niet gelukkig worden in het vak. Ik zeg tegen al mijn leerlingen: welke rol je ook krijgt, je moet er iets leuks van maken. Voor jezelf. Jij moet het tenslotte vijftig of zestig keer spelen. Als jij er niet in slaagt om er iets leuks van te maken, loop je alleen maar gefrustreerd rond. Je moet zelf je geluk zoeken, en als je dat in dit van niet vindt, moet je iets anders gaan doen.”

Goessens heeft goede herinneringen aan Gerardjan Rijnders: ,,Hij kwam heel nonchalant over. We repeteerden bijna nooit. Als je een vraag stelde aan Rijnders, dan gaf hij geen antwoord. Dan zeggen ze wel dat hij niet communicatief is, maar hij vindt: als je de vraag stelt, dan heb je het antwoord ook al in je hoofd. Los het zelf dus maar op. Hij weet dat een acteur alleen maar bevestigd wil worden en complimenten wil krijgen. Die gaat hij ze niet geven. Daar zaten hele wijze dingen achter, achter zijn stilzwijgen. Dat realiseren niet veel mensen zich. Ik vind dat fascinerend. Jaren mee gewerkt en nooit erachter komen wat zijn ware drijfveer is.”

Kille kikker

En toen vertrok Rijnders. Goessens snapte wel waarom er een wijziging nodig was: ,,Rijnders viel op een gegeven moment in herhaling. Zo’n Macbeth was eigenlijk een herhaling van Richard III. Qua kleur, qua karakters, speelstijl. Ik vond dat die club mensen toen zijn beste tijd gehad had. Dan kun je slordig worden, en wij gingen geiten. Dat Rijnders ermee op wilde houden, snapte ik wel. Hij zat twee-derde van zijn tijd te vergaderen. Daar vond hij niks meer aan. Hij wilde meer vrijheid.”

De komst van Ivo van Hove zorgde voor onrust. Sterker nog: de pleuris brak uit: ,,Die man heeft de eerste twee jaar een moeilijke tijd gehad. We waren bij Rijnders gewend om twee uurtjes te repeteren en dan naar de kroeg te gaan. Bij Ivo was dat toch anders. Gedegen voorbereiden. Een keihard concept van Jan Versweyveld. En een strakke leiding. Als acteur word je daarin ontzien, omdat alles om je heen al bepaald is. Dat is eigenlijk heel prettig. Maar het was een totaal andere manier van werken. Ook binnen het bedrijf dacht iedereen: wie is die kille kikker? Dat heb ik Ivo ook wel laten weten. Dat je zo niet met elkaar omgaat. Daar is hij best van geschrokken.”

Goessens heeft erover gedacht om weg te gaan, in die tijd, maar toch bleef hij: ,,Aan het systeem zelf kun je niets veranderen, maar aan de manier waarop kan je wel iets doen. Ik heb mijn klep niet gehouden. Ik deed of ik achterlijk was. Heb naïeve vragen gesteld, dan krijg je helder antwoord. In de loop der jaren is dat met Ivo goed gekomen. De scepsis is lang gebleven, maar inmiddels zijn we door de goede voorstellingen wel positiever.”

En dat geldt voor het hele gezelschap: ,,Neem de techniek. Dat is een enorm belangrijke pilaar. Als het ergens rommelt, heeft iedereen daar last van. De techniek moet nu het nieuwste van het nieuwste in huis hebben, die hebben het zwaarder dan de acteurs. Dat geeft tegelijk een soort verbondenheid. Dat zie je ook aan de resultaten. We rommelen niet. Niemand stelt uit. Alles wordt nu opgelost. En we zijn fantastisch op elkaar ingespeeld. Bij Rocco en zijn Broers staat het decor klaar en wij gaan spelen. Dan heb je zo op een dag drie scènes ingestudeerd. Dat gaat heel vlot. Omdat het decor er is, en omdat we elkaar zo goed aanvoelen. Dat is een enorme pre. Probleem is wel dat we steeds sneller moeten gaan werken en er steeds meer repertoire bij krijgen.”

Dat hoort de buitenwacht steeds vaker: dat Ivo zo weinig tijd heeft. Goessens erkent dat: ,,Ivo is een workaholic. Ik snap dat niet, niemand snapt dat, en ik denk dat hij het zelf ook niet snapt. Achter hem aanlopen is zwaar. Volgend jaar gaan we het Duitse systeem volgen. Dan houden we repertoire en komen allerlei stukken terug, die we in die nieuwe zalen kunne spelen en waarmee we op tournee gaan. We gaan twee maanden naar het buitenland met Romeinse Tragedies, dus dan is het hele ensemble ook twee maanden weg. En dan moet hier ook gespeeld worden. Stel je voor: Rocco, Kruistochten en Othello achter elkaar, dan is Hans Kesting behoorlijk de lul. En Halina Reijn. Dan moet je even niks ernaast hebben. Gezond leven. Geen privéleven Dat hebben ze ervoor over. Denk ik.”

Dood

Waar die opoffering toe kan leiden heeft Goessens aan den lijve ondervonden. Ruim tien jaar geleden onderging hij een open hartoperatie. ,,Dat was gekomen door een bacterie op mijn hartklep. Het is een smerig verhaal. Door stress ben ik gaan neuspeuteren. Tot bloedens toe. En toen zijn bacteriën van achter mijn nagels in de bloedbaan terechtgekomen en die gaan dus speciaal op je hartklep zitten. Waarom niet in je dikke teen, ik weet het niet. En die bacterie ging dus eten. Daardoor lekte mijn hartklep, moest ik naar het ziekenhuis en geopereerd worden. Ik was een paar uur dood en daarna leefde ik weer.”

,,Na de operatie zeiden ze tegen mij: je moet rustig aan doen. Maar dat zit niet in de aard van het beestje. Ik kan niet rustig aan doen. Ik probeerde het wel, en er stond een heel apparaat achter me dat rekening hield met wat ik aankon. Hoeveel en welke rollen ze me gaven. Het probleem is alleen dat ik sindsdien bloedverdunners slik, en heel snel blauwe plekken heb. Ik moet dus geen harde fysieke dingen doen. Want dan kom ik weer in het ziekenhuis terecht, zijn ze me weer een paar dagen kwijt. Dat is tot nu toe twee keer misgegaan. Ik moet dus afleren wat ik vroeger deed: als een kip zonder kop het toneel op stormen. Ik moet wel.”

De ingreep heeft Goessens wel veranderd: ,,Je bent niet meer dezelfde. Er is een duidelijk voor de operatie en na de operatie. Ze hebben toch bij je ingebroken. Ik heb een soortgelijke operatie die ze bij mij hebben gedaan laatst gezien op tv. Dat openbreken, het hart stilleggen: technisch ben ik dood geweest, en dan weer dichtnaaien. Ik zat te janken als een klein kind. Gruwelijk. Je wordt als een varken behandeld. Dan hoor je al die geluiden. Ik wist niet wat ik meemaakte.”

En daarna wilde hij dus geen oude man worden: ,,Ik ben een fatalist, dus na die operatie heb ik alles gedaan wat god verboden had. Van de hoge springplank duiken, kijken of die hartklep het wel zou houden. Een fles Beerenburg erin gieten, kijken of mijn bloed ertegen kan. Ik ging van allerlei proberen. Net als met een auto, als daar nieuwe kleppen in zitten. Ik werd ook ongeduldiger, op het grove af. Mensen die niet snel genoeg de bus in stappen, daarvan denk ik: sodemieter op. Omdat het niet belangrijk is, wat zij belangrijk vinden. Wat sta je nou te zeiken over dat kaartje, dat is toch niet belangrijk! Ik ben ook emotioneler. Sta ik met mijn kinderen in Dolfinarium Harderwijk, begin ik opeens keihard te huilen. Dat gaat nooit meer helemaal weg. Ik ben dood geweest. Hoe belangrijk is dat leven nou eigenlijk? Natuurlijk moet je wel over die punten en komma’s blijven zeiken op het toneel, want als je dat niet meer doet heeft het ook geen zin meer. Het is een dubbel gevoel en dat heb ik er vaak nog steeds bij. Op het cynische af. Wie is er nou geïnteresseerd in toneel? Dat is toch totaal niet belangrijk? Wie gaat er nou naar toneel? En als ze zitten te mierenneuken over een paar zinnetjes, dan denk ik wel eens: wat staan we hier nou te doen?! Maar dat moet je niet te veel toelaten, want dan moet je stoppen.”

En aan stoppen wil Fred Goessens dus niet denken: ,,Ik kan natuurlijk ook niets anders. Ik kan alleen maar toneelspelen. Ik zie mezelf niet in een ander beroep. Ik zou het daar geen drie weken uithouden.”

 

Blij mee? Doe me een donatie!
Become a patron at Patreon!

Wil je hulp bij het schrijven, of gewoon een keer advies over je project? Stuur me een mailtje.


2 reacties op “‘In elke groep zit zo’n betrouwbare lobbes als ik’”

  1. […] Ik hoef Jeroen Willems niet af te leggen. Er is zelfs geen enkele reden om er nu een stukje over te schrijven, want waarom zou ik? Geen opdrachtgever die erom vraagt. De nabestaanden – en dat is zo’n beetje de hele Nederlandse theatersector – troost je er niet mee, en zij vragen er ook al niet om. Persoonlijk heb ik Jeroen Willems ook niet gekend. Wel veel van zijn vrienden, en ik stond menigmaal in de kroeg met de man die door zijn ook al veel te vroeg gestorven vader de liefde voor toneel kreeg bijgebracht: Fred Goessens. […]

  2. […] Ik hoef Jeroen Willems niet af te leggen. Er is zelfs geen enkele reden om er nu een stukje over te schrijven, want waarom zou ik? Geen opdrachtgever die erom vraagt. De nabestaanden – en dat is zo’n beetje de hele Nederlandse theatersector – troost je er niet mee, en zij vragen er ook al niet om. Persoonlijk heb ik Jeroen Willems ook niet gekend. Wel veel van zijn vrienden, en ik stond menigmaal in de kroeg met de man die door zijn ook al veel te vroeg gestorven vader de liefde voor toneel kreeg bijgebracht: Fred Goessens. […]